In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand in Utrecht, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag op 10 februari 2021 afgewezen, gebaseerd op een negatief stedenbouwkundig advies. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 23 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 11 januari 2022 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het college vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een stedenbouwkundige. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met de beheersverordening en het stedenbouwkundig advies. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de vergunning niet alleen gebaseerd was op de achtergevel, maar dat het college ook andere aspecten had meegewogen.
Eiser voerde aan dat zijn belangen, zoals meer lichtinval en lagere kosten, zwaarder zouden moeten wegen dan de stedenbouwkundige belangen. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid meer gewicht had kunnen toekennen aan de stedenbouwkundige uitgangspunten en dat de nadelige gevolgen voor eiser niet onevenredig waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.