ECLI:NL:RBMNE:2022:795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 3262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitwonendenbeurs en terugvordering studiefinanciering na onderzoek woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had studiefinanciering ontvangen als uitwonende student, maar de minister heeft deze herzien en een bedrag van € 1.964,96 teruggevorderd, omdat eiseres volgens de minister niet op het door haar opgegeven adres woonde. Dit besluit volgde op een huisbezoek door toezichthouders van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), waarbij geen persoonlijke spullen van eiseres werden aangetroffen.

Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het onderzoek onzorgvuldig en onrechtmatig was. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet op het brp-adres woonde. De rechtbank oordeelde dat er meer onderzoek gedaan had moeten worden, met name een buurtonderzoek, om de woonsituatie van eiseres vast te stellen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de overheid om voldoende bewijs te leveren bij besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor burgers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Merema).

Procesverloop

In het besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres over de periode september 2020 tot en met mei 2021 aangepast van de norm van een uitwonende studerende naar de norm van een thuiswonende studerende.
In het besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering over de periode van september 2020 tot en met mei 2021 ter hoogte van € 1.964,96 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Pieters, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres staat vanaf 24 augustus 2020 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres 1] in Utrecht. Vanaf 1 september 2020 is eiseres voor een uitwonende student studiefinanciering gaan ontvangen.
2. Op 28 mei 2021 hebben toezichthouders in opdracht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. De toezichthouders hebben een huisbezoek afgelegd op het brp-adres van eiseres. Eiseres was niet aanwezig. Mevrouw [A] , de hoofdbewoonster en tante van eiseres, heeft de controleurs binnengelaten. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in de rapportage van
2 juni 2021.
3. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in de rapportage de uitwonendenbeurs van eiseres met terugwerkende kracht vanaf september 2020 herzien en een bedrag van € 1.964,96 aan te veel ontvangen studiefinanciering teruggevorderd. Verweerder concludeert uit de controle dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het brp-adres. De toezichthouders hebben geen persoonlijke spullen en ook geen volwaardige slaapplek van eiseres aangetroffen.
4. In geschil is of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het door haar opgegeven brp-adres en in het verlengde daarvan of verweerder de te veel uitbetaalde studiefinanciering heeft mogen terugvorderen. In deze procedure staat de boete die verweerder aan eiseres heeft opgelegd niet ter discussie, omdat verweerder nog een beslissing moet nemen op het door eiseres daartegen ingediende bezwaar. De beroepsgronden van eiseres tegen de boeteoplegging worden daarom in deze procedure niet behandeld.
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder de rapportage van het huisbezoek niet aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het onderzoek onzorgvuldig en onrechtmatig is geweest. Volgens eiseres is het onderzoek onzorgvuldig geweest, omdat er niet is gecontroleerd op een tijdstip waarop eiseres aanwezig was. Eiseres heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad om gehoord te worden. Daarnaast hadden de toezichthouders de ouders van eiseres moeten horen, omdat daaruit zou blijken dat eiseres niet bij hen thuis woont. Verder had de tante van eiseres niet zonder tolk mogen worden gehoord, omdat zij onvoldoende Nederlands spreekt. Het onderzoek is volgens eiseres onrechtmatig geweest, omdat de controleurs haar tante onder druk hebben gezet. Als zij de controleurs niet binnen had gelaten, dan zou aan haar een boete worden opgelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de rapportage die naar aanleiding van het huisbezoek is opgesteld aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Het door de toezichthouders verrichte onderzoek heeft naar oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig plaatsgevonden en was ook niet onrechtmatig. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken is het horen van de studerende voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek niet noodzakelijk. [1] Daarnaast heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de ouders van eiseres aanvullend te horen, omdat ze niet als objectieve derden kunnen worden beschouwd. Verder blijkt uit de rapportage van het huisbezoek dat de tante van eiseres de deur heeft geopend en dat zij de toezichthouders prima te woord heeft kunnen staan. Dat de tante onvoldoende Nederlands spreekt en een tolk nodig was om met de toezichthouders te kunnen praten blijkt nergens uit. Daarbij komt dat in de rapportage van het huisbezoek staat dat de tante van eiseres aan de toezichthouders heeft aangegeven dat zij alles heeft begrepen. Dat het onderzoek onrechtmatig is geweest omdat de controleurs de tante onder druk zouden hebben gezet door te dreigen met het opleggen van een boete, wordt evenmin gevolgd. In de rapportage van het huisbezoek staat dat de toezichthouders hebben aangegeven dat de tante van eiseres niet verplicht is om mee te werken aan het huisbezoek en dat zij op verzoek van de tante van eiseres bereid waren om weg te gaan. Er is met de tante een afspraak gemaakt om later op de dag terug te komen. Toen heeft het huisbezoek pas plaatsgevonden. De rechtbank is aldus van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatig en onzorgvuldig onderzoek is, zoals dat op basis van de punten door eiseres is genoemd.
7. Eiseres voert vervolgens aan dat verweerder aanvullend onderzoek had moeten doen in de vorm van een buurtonderzoek. Volgens eiseres hadden de buren en de betrokken hulpverleners kunnen bevestigen dat zij op het brp-adres woont. In dit verband heeft eiseres in beroep aanvullende verklaringen overgelegd van [B] (buurvrouw wonende aan de [adres 2] ) en van [C] (buurtpastor).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestond om een nader onderzoek te doen, omdat de controleurs tijdens het huisbezoek niets hebben aangetroffen dat aantoonbaar aan eiseres toebehoort.
9. Het is in dit geval de vraag of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet op het brp-adres woonde ten tijde van de controle. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit niet gedaan en had hij hier meer onderzoek naar moeten doen. De rechtbank betrekt in zijn oordeel de verklaringen die eiseres heeft overgelegd van [C] en [B] . Uit deze ondertekende verklaringen komt het beeld naar voren dat eiseres op het brp-adres woont. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen ook duidelijk blijkt dat zij vanuit hun eigen waarnemingen hebben verklaard over dat eiseres daar woont. Verweerder is aan de verklaring van [C] ook te makkelijk voorbij gegaan door zich op het standpunt te stellen dat die verklaring geen bewijs oplevert dat eiseres op het brp-adres woont. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat verweerder (met de toelichting van eiseres op zitting) niet aannemelijk heeft gemaakt dat tijdens het huisbezoek geen spullen zijn aangetroffen die aantoonbaar aan eiseres toebehoren. Het is niet onaannemelijk dat de make up en de toiletspullen die door de controleurs zijn aangetroffen zowel door eiseres als haar nichtje worden gebruikt en dat de kleding in de kast gelet op hun leeftijd en sekse aan haar en aan haar nichtje toebehoren. Het voorgaande maakt dat de rechtbank aanleiding ziet om verweerder op te dragen een nader buurtonderzoek te doen, waarbij [B] wordt gehoord en naar verweerders eigen inzicht in ieder geval nog een andere buurvrouw of -man die uit eigen waarneming kan verklaren.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder is opgedragen nader onderzoek te doen waarin het hem vrijstaat om zelf de conclusies te verbinden die hij passend vindt. De rechtbank past daarom ook niet een bestuurlijke lus toe. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:260).