ECLI:NL:RBMNE:2022:790

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
92777777 UC Expl 21-4388
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening en de gevolgen van een strafrechtelijke verdenking

In deze zaak vorderde eiser sub 1, bijgestaan door mr. P.H.A. de Boer, terugbetaling van een lening van € 10.000,00 die hij had verstrekt aan gedaagde sub 1. De lening was verstrekt in een periode waarin gedaagde sub 1 financiële problemen ondervond. Eiser sub 1 had de lening verstrekt onder de voorwaarde dat er een rente van 6,5% zou worden betaald. Gedaagde sub 1 erkende de schuld, maar betwistte de hoogte van de rente en stelde dat hij het geleende bedrag niet kon terugbetalen omdat hij vermoedde dat het geld uit misdrijf afkomstig was, gezien de strafrechtelijke verdenking tegen eiser sub 1. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde sub 1 wel degelijk gehouden was tot terugbetaling van het geleende bedrag, omdat de overeenkomst van geldlening duidelijk was en de wettelijke bepalingen van toepassing waren. De kantonrechter wees de vordering tot terugbetaling van de lening toe, maar wees de vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde voorschotten af, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten werden toegewezen aan eiser sub 1.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9277777 UC EXPL 21-4388 DS/1286
Vonnis van 16 februari 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , hierna te noemen: [eiser sub 1]

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. P.H.A. de Boer,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2]
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Gedaagde sub 1 zaal hierna [gedaagde sub 1] worden genoemd en gedaagden gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in voorwaardelijke reconventie
- de conclusie van repliek in conventie met vermeerdering van eis
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie waarin wordt verzocht [eiser sub 1] c.s. niet ontvankelijk te verklaren in de vermeerdering van eis, met productie
- de akte uitlating productie van [eiser sub 1] c.s.
Hierna is bepaald dat vandaag de uitspraak zou zijn.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. juridische bijstand verleend in het kader van, zo begrijpt de kantonrechter, een door de gemeente [.] uitgevaardigd Noodbevel (hierna: de bestuursrechtelijke procedure). Daarvoor heeft [gedaagde sub 1] c.s. twee facturen gestuurd van ieder € 10.000,00 exclusief BTW d.d. 11 maart en 18 juli 2019. Die facturen heeft [eiser sub 1] c.s. betaald. [eiser sub 1] c.s. waren dus cliënten van [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] gingen niet alleen zakelijk maar ook persoonlijk vriendschappelijk met elkaar om.
2.2.
Vanwege cash flow problemen heeft gedaagde per mail van 8 april 2020 aan [eiser sub 1] c.s. gevraagd om hem € 10.000,00 te lenen. In die mail staat het volgende:
Reden waarom ik me bij wijze van uitzonering – want normaal leen ik nooit geld van cliënten, al betekenen jullie voor mij inmiddels veel meer dan dat – tot jullie wend met het vriendelijk verzoek aan mijn bedrijf waarvoor ik in privé zal meetekenen een lening met een hoofdsom van EUR 10.000,00 tegen 6,5% rente te verstrekken om mijn tijdelijke liquiditeitskrapte op te vangen.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. hebben [gedaagde sub 1] c.s. zoals verzocht € 10.000,00 geleend. De helft (€ 5.000,00) hebben zij contant betaald, de andere helft is op 8 april 2020 overgemaakt van de bedrijfsrekening van [eenmanszaak] , de eenmanszaak die [eiser sub 1] drijft, naar [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft een overeenkomst van geldlening opgesteld voor het totaalbedrag van € 10.000,00, waarin is vermeld dat de rente over de hele looptijd van de lening 6,5% bedraagt, dat de schuld (hoofdsom en rente) moet zijn afgelost uiterlijk 1 mei 2021 en dat de hoofdsom en rente terstond opeisbaar zijn na ommekomst van de looptijd. Alleen [eiser sub 1] c.s. heeft deze concept overeenkomst op enig moment ondertekend. Na 8 april 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. nog een overeenkomst van geldlening opgesteld voor een bedrag van € 5.000,00 waarbij in artikel 3 een rente vermeld staat van 1,5 % en in artikel 4 het, ook volgens [gedaagde sub 1] c.s. juiste, percentage van 6,5%. Ook in deze overeenkomst staat dat de schuld (hoofdsom en rente) moet zijn afgelost uiterlijk 1 mei 2021 en dat zowel hoofdsom als rente na ommekomst van de looptijd terstond opeisbaar zijn. Beide partijen hebben deze overeenkomst ondertekend.
2.4.
Op 19 mei 2020 is [eiser sub 1] op verzoek van de Belgische autoriteiten aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale drugshandel en is beslag gelegd op vermogensbestanddelen van [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] , zelf geen advocaat, heeft een Nederlandse en Belgische advocaat aanbevolen die [eiser sub 1] in deze strafzaak (hierna: de strafzaak) kan bijstaan en heeft zelf ook de nodige steun geboden aan [eiser sub 1] c.s.. [eiser sub 1] c.s. ging ervan uit dat [gedaagde sub 1] die steun verleende als betrokken vriend, maar heeft hem op enig moment gevraagd om zijn kosten te declareren. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarop voorgesteld zijn kosten te begroten op een fixed fee van € 10.000,00 ex BTW en voor de helft daarvan meteen een factuur gestuurd. Dat viel volledig verkeerd en [eiser sub 1] c.s. heeft vervolgens alle contacten met [gedaagde sub 1] c.s. verbroken, [gedaagde sub 1] c.s. verzocht geen contact meer met hem op te nemen en hem van de, kennelijk nog lopende, bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente [.] gehaald. Op 4 mei 2021 heeft [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] gemaand tot terugbetaling van het geleende bedrag van € 10.000,00 vermeerderd met 6,5% zijnde € 10.650,00 op de zakelijke rekening van [eenmanszaak] . Bij brief van 20 mei 2021 heeft de raadsman van [eiser sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling gesommeerd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aan de sommaties geen gehoor gegeven.
2.5.
[gedaagde sub 1] c.s. erkent een bedrag van € 10.000,00 aan [eiser sub 1] c.s. schuldig te zijn, maar stelt dat alleen een rente van 6,5% is overeengekomen over het bedrag van € 5.000,00 dat als geldsom staat vermeld in de overeenkomst van geldlening die beide partijen hebben ondertekend. Hij maakt bezwaar tegen het feit dat [eiser sub 1] c.s. betaling wil op de zakelijke rekening van [eenmanszaak] en wil hetgeen hij verschuldigd is, verrekenen met het bedrag waarop hij recht heeft wegens de werkzaamheden die hij voor [eiser sub 1] c.s. heeft verricht met betrekking tot de strafzaak en waarvoor hij een declaratie van € 6.050,00 inclusief BTW aan [eiser sub 1] c.s. heeft gestuurd. Voor het geval de kantonrechter het beroep op verrekening in conventie niet zou honoreren vordert [gedaagde sub 1] c.s. dit bedrag in reconventie. [gedaagde sub 1] c.s. meent het contant ontvangen bedrag niet terug te hoeven betalen omdat daar geen eindtermijn aan gekoppeld was, zodat dat bedrag niet opeisbaar is. Meer subsidiair stelt [gedaagde sub 1] c.s. niet bevrijdend aan [eiser sub 1] c.s. te kunnen betalen omdat hij ervan uit moet gaan dat het bedrag dat hij van [eiser sub 1] c.s. heeft geleend van misdrijf afkomstig is gezien de verdenking in de strafzaak. Bij betaling zou hij zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit (witwassen).
2.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. bestreden en zich verweerd tegen de verrekening in conventie/vordering in voorwaardelijke reconventie. Bij conclusie van repliek heeft hij zijn vordering vermeerderd met € 10.000,00 zijnde de helft van het bedrag dat aan [gedaagde sub 1] c.s. is betaald voor de bestuursrechtelijke procedure. De kantonrechter begrijpt dat daaraan ten grondslag wordt gelegd dat dit bedrag onverschuldigd is betaald omdat [gedaagde sub 1] c.s. een te hoog voorschot voor de door hem verrichtte werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Tegen die vermeerdering van eis heeft [gedaagde sub 1] c.s. zich verzet.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering in conventie tot terugbetaling van het aan [gedaagde sub 1] c.s. geleende geld kan worden toegewezen omdat dit uit de door partijen gemaakte afspraken en de wet voortvloeit. De vordering tot terugbetaling van de gestelde te veel aan [gedaagde sub 1] c.s. betaalde voorschotten voor de bestuursrechtelijke procedure zal worden afgewezen omdat deze vordering niet is onderbouwd. De voorwaardelijke vordering in reconventie, die inhoudelijk is beoordeeld wordt afgewezen Hierna legt de kantonrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De vordering tot betaling van het aan [gedaagde sub 1] c.s. geleende geld
Is [gedaagde sub 1] c.s. gehouden tot terugbetaling van het bedrag dat hij geleend heeft? Ja
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde sub 1] c.s. € 10.000,00 van [eiser sub 1] c.s. heeft geleend en dat zij een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Dit is een overeenkomst waarop naast de algemene bepalingen die in boek 6 BW zijn neergelegd, ook de artikelen 7:129a e.v. BW van toepassing zijn. De bepalingen die consumenten beschermen die een overeenkomst van geldlening sluiten zijn niet van toepassing omdat [gedaagde sub 1] c.s. heeft beoogd een zakelijke overeenkomst te sluiten (zie punt 2.2.).
3.3.
Op grond van artikel 7:129e BW is de lener verplicht het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor de terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit. Niet ter discussie staat dat [eiser sub 1] c.s. het volledige bedrag van € 10.000,00 dat [gedaagde sub 1] c.s. van [eiser sub 1] c.s. heeft geleend begin mei 2021 heeft opgeëist (zie punt 2.4.). Dat tijdstip ligt na het tijdstip dat in de beide overeenkomsten staat genoemd die [gedaagde sub 1] c.s. voor deze transactie heeft opgesteld. Linksom of rechtsom moet [gedaagde sub 1] c.s. dus het volledige bedrag dat hij heeft geleend terugbetalen.
Moet [gedaagde sub 1] c.s. over het volledige geleende bedrag een rente van 6,5% vergoeden? Ja
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. beroept zich kennelijk op het bepaalde in artikel 7:129c lid 1 BW, waar hij stelt dat hij geen rente over het contant ontvangen bedrag van € 5000,00 verschuldigd is omdat daarvoor geen door beide partijen ondertekende overeenkomst bestaat. Dit artikellid luidt echter als volgt: “Indien beide partijen natuurlijke personen zijn en geen van beide partijen in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt, is over het geleende bedrag slechts rente verschuldigd, indien dit schriftelijk is bedongen”. Maar in lid 2 staat: “In andere gevallen is de lener verplicht over de geleende som rente te betalen, tenzij uit de overeenkomst voortvloeit dat geen rente verschuldigd is”. Helder is dat [gedaagde sub 1] c.s. bedrijfsmatig handelde bij het sluiten van de overeenkomst van geldlening (zie nogmaals punt 2.2.). Dat betekent dat hij rente verschuldigd is tenzij duidelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat hij geen rente verschuldigd is.
3.5.
Uit het verzoek van [gedaagde sub 1] c.s. van 8 april 2020 (zie punt 2.2.) en de eerste overeenkomst die hij had opgesteld volgt dat het zijn bedoeling was dat hij over het volledige geleende bedrag 6,5 % rente zou betalen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen na de betaling door [eiser sub 1] c.s. van € 5.000,00 per bank (op diezelfde dag 8 april 2020) zijn overeengekomen dat over het contant ter beschikking gestelde bedrag van € 5.000,00 geen rente vergoed zou hoeven worden. Uit de stellingen van [gedaagde sub 1] c.s. zelf kan alleen worden afgeleid dat [eiser sub 1] c.s. hebben gevraagd het in de schriftelijke overeenkomst van geldlening genoemde totaalbedrag te wijzigen naar € 5.000,00 (wat [eiser sub 1] c.s. overigens bestrijden), maar niet dat daarbij is afgesproken dat voor het lenen van het contant te verstrekken bedrag niet de eerder door [gedaagde sub 1] c.s. zelf voorgestelde rente vergoed zou hoeven worden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook niet toegelicht wanneer de nadere afspraken zouden zijn gemaakt en wat de achterliggende gedachte daarbij was. Dat betekent dat de kantonrechter het ervoor houdt dat [eiser sub 1] c.s. akkoord zijn gegaan met het voorstel van [gedaagde sub 1] c.s. in zijn mail van 8 april 2020 (zie punt 2.2.) en dat [gedaagde sub 1] c.s. dus over het geleende geld een rente van 6,5% verschuldigd is.
Heeft [gedaagde sub 1] c.s. een tegenvordering waarmee hij zou kunnen verrekenen? Dat is onvoldoende onderbouwd
3.6.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij voor de strafzaak werkzaamheden heeft verricht die maken dat hij recht zou hebben op betaling van € 10.000,00. [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich dus op nakoming van een overeenkomst van opdracht en wil loon daarvoor. Omdat [eiser sub 1] c.s. betwist [gedaagde sub 1] c.s. een opdracht tot zakelijke dienstverlening te hebben gegeven en stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [gedaagde sub 1] hem als vriend bijstond (zie ook prod. 3 bij conclusie van eis in reconventie), had [gedaagde sub 1] c.s. moeten onderbouwen wanneer hij die opdracht heeft gekregen, wat die opdracht inhield en welke prijsafspraken daarbij zijn gemaakt. Dat alles heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet gedaan. Daardoor heeft de kantonrechter geen aanknopingspunten om de vordering die [gedaagde sub 1] c.s. stelt te hebben te kunnen beoordelen. Uit de toelichting die [gedaagde sub 1] c.s. zelf heeft gegeven op de factuur van 3 juli 2020 (zie prod. 2 bij conclusie van eis in reconventie) maakt de kantonrechter bovendien op dat [gedaagde sub 1] c.s. geen duidelijke afspraken heeft gemaakt, maar zich kennelijk ongevraagd voor [eiser sub 1] heeft opgeworpen als contactpersoon tussen [eiser sub 1] c.s. en de advocaten die [eiser sub 1] op zijn aanraden voor zijn strafzaak heeft ingeschakeld. Omdat het niet zonder meer duidelijk is wat dan de toegevoegde waarde van [gedaagde sub 1] c.s. als jurist is en welke beloning daarbij passend is, had het eens te meer op zijn weg gelegen duidelijke afspraken met [eiser sub 1] c.s. te maken als zijn insteek was dat hij daarvoor een bepaalde vergoeding wilde claimen. Uit de toelichting volgt niet dat [gedaagde sub 1] c.s. zich daarvan rekenschap heeft gegeven en als zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld. Dat maakt dat, als al gesproken kan worden van een overeenkomst van opdracht, de daarvoor verschuldigde beloning niet vast te stellen is op basis van de aangedragen informatie. De conclusie is dat niet voldoende onderbouwd is dat [gedaagde sub 1] c.s. een tegenvordering heeft die in deze procedure kan worden gehonoreerd. Aan een bewijsopdracht komt de kantonrechter dus niet toe. Dit betekent dat het beroep op verrekening in conventie niet opgaat en de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Mag [gedaagde sub 1] c.s. weigeren na te komen vanwege de strafrechtelijke verdenking die tegen [eiser sub 1] bestaat? Nee
3.7.
[gedaagde sub 1] c.s. meent dat hij het geleende bedrag niet terug kan betalen. Hij vermoedt namelijk inmiddels dat het door hem geleende bedrag uit misdrijf afkomstig zou kunnen zijn en hij zich door dit bedrag op de zakelijke rekening van [eiser sub 1] (van zijn bedrijf [eenmanszaak] ) uit te betalen schuldig zou kunnen maken aan witwassen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde sub 1] c.s. daarmee een beroep doet op artikel 6:248 BW en/of artikel 6:258 BW en stelt dat nakoming in deze, voor hem onvoorziene, situatie naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is en/of niet van hem verwacht mag worden. De kantonrechter kan [gedaagde sub 1] c.s. in dit verweer niet volgen omdat [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd dat door het terugbetalen van het geleende geld in de gegeven omstandigheden van een voltooid delict witwassen kan worden gesproken. De kantonrechter neemt daarbij het volgende in overweging.
3.7.1.
[gedaagde sub 1] c.s. is tot het inzicht gekomen dat het geld dat hij heeft geleend van misdrijf afkomstig zou kunnen zijn doordat de Belgische autoriteiten [eiser sub 1] aanmerken als verdachte. Het geld is hem, naar eigen zeggen, echter overhandigd in een tas en bestond uit 200 coupures van € 20,00 en 100 coupures van € 10,00. Dat lijkt vreemd en had, gezien ook de hoogte van het bedrag, op dat moment al reden voor [gedaagde sub 1] c.s. kunnen zijn af te zien van zijn wens geld van [eiser sub 1] c.s. te lenen of anders melding te maken van deze door hem zelf geïnitieerde ongebruikelijke transactie bij de bevoegde autoriteiten.
3.7.2.
Het is de kantonrechter niet duidelijk waarom nakoming van de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst door terugbetaling van het geleende bedrag op een bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s. stuit, terwijl hij er kennelijk geen probleem mee heeft het terug te betalen bedrag te verrekenen met een vordering die hij stelt te hebben op [eiser sub 1] c.s. Beide situaties leveren namelijk het gestelde risico van witwassen op.
3.7.3.
[eiser sub 1] c.s. heeft gewezen op de onschuldspresumptie: een ontkennende verdachte wordt geacht onschuldig te zijn totdat hij veroordeeld is. Daarmee valt niet te rijmen dat [gedaagde sub 1] c.s. ontslagen zou kunnen worden uit zijn civielrechtelijke beslissingen alleen op basis van zijn waardering van de verdenking die tegen [eiser sub 1] bestaat.
Conclusie
3.8.
De conclusie is dat [gedaagde sub 1] c.s. zal worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 10.650,00 (hoofdsom vermeerderd met de overeengekomen rente).
3.9.
Naast dit bedrag wordt contractuele rente gevorderd van 6,5% per jaar over dit bedrag aan hoofdsom ingaande 1 mei 2021 tot de voldoening. De vraag is of deze rente toewijsbaar is. In de schriftelijke overeenkomsten, noch in het voorstel van [gedaagde sub 1] c.s. is vermeld dat het r gaat om 6,5% rente per jaar en dat het zou gaan om rente over rente.. Wel zou de wettelijke rente kunnen worden toegewezen, maar die wordt niet, ook niet subsidiair, gevorderd. Dat betekent dat de gevorderde rente over het bedrag van € 10.650,00 zal worden afgewezen.
NB. Gelet op het dictum wijs je dus wel de contractuele rente van 6,5% over 10.000 toe
De vordering betreffende onverschuldigd betaalde voorschotten
Heeft [eiser sub 1] c.s. recht op terugbetaling van facturen van [gedaagde sub 1] c.s. die zijn voldaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedure? Dat is onvoldoende onderbouwd
3.10.
[eiser sub 1] c.s. heeft zijn vordering bij conclusie van repliek vermeerderd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft zich daartegen verzet, maar heeft daarop afdoende kunnen reageren. Er is dus geen procedureel bezwaar tegen de vermeerdering van eis. De vordering is echter niet dan wel onvoldoende onderbouwd. [eiser sub 1] c.s. heeft niet toegelicht wat de opdracht is geweest, wat [gedaagde sub 1] c.s. precies heeft gedaan en waarom meer is betaald dan een redelijk loon voor de door [gedaagde sub 1] c.s. verrichte werkzaamheden. De kantonrechter heeft dus geen aanknopingspunten om dit deel van de vordering te beoordelen en zal dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Eindconclusie en proceskosten
3.11.
De eindconclusie is dat vordering in conventie deels zal worden toegewezen en in reconventie zal worden afgewezen. [gedaagde sub 1] c.s. zal in conventie en reconventie als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 114,10
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde €
746,00(2 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 1.100,10
En in reconventie op € 311,00 (1 punt) aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.650,00;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.100,10, waarin begrepen € 746,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;.
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
4.5.
wijst de vordering af;
4.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 311,00 aan salaris gemachtigde;
4.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022 en ondertekend door mr. A.R.Creutzberg.