ECLI:NL:RBMNE:2022:789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
9037803 AC EXPL 21-538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake uitleg echtscheidingsconvenant en studiekosten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 maart 2022 een eindvonnis gewezen na een tussenvonnis van 8 december 2021. De zaak betreft een geschil tussen twee zonen en hun vader over de uitleg van een bepaling in een echtscheidingsconvenant met betrekking tot een spaarregeling, het zogenaamde StudiePlan. De zonen vorderen een verklaring voor recht dat het StudiePlan bestemd is voor hun opleiding en schoolkosten, en dat zij recht hebben op de opbrengst van het spaarplan. De vader betwist dit en stelt dat het StudiePlan enkel bedoeld was om toekomstige studiekosten te dekken, en dat hij al een aanzienlijk bedrag heeft besteed aan de studie van de oudste zoon.

De kantonrechter heeft overwogen dat de zonen niet hebben aangetoond dat er een afspraak was dat de opbrengst van het StudiePlan aan hen zou worden uitbetaald. Wel is vastgesteld dat het StudiePlan bedoeld was voor studiekosten. De kantonrechter heeft de vordering van de zonen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de vader is veroordeeld tot betaling van € 306,45 voor studiekosten die niet zijn betwist. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral als het gaat om afspraken die in een echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd. De kantonrechter heeft de belangen van de zonen gewogen tegen de argumenten van de vader en heeft een beslissing genomen die recht doet aan de gemaakte afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9037803 AC EXPL 21-538 DS/1286
Vonnis van 9 maart 2022
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1]
verder ook te noemen: [eiser sub 1 (voornaam)]

2.[eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser sub 2 (voornaam)] ,
[eiser sub 1 (voornaam)] en [eiser sub 2 (voornaam)] zullen gezamenlijk worden genoemd: de zonen,
eisers,
gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: vader,
gedaagde,
gemachtigde: mr. X.M.C.I. Wakim.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft op 8 december 2021 in deze zaak een beslissing genomen (hierna: het tussenvonnis). Dit vonnis bouwt daarop voort.
1.2.
De kantonrechter heeft vader in het tussenvonnis veroordeeld tot het verstrekken van informatie over het StudiePlan, waaronder de polis(bladen). De zonen mochten hun stellingen en (voorwaardelijke) eis – na ontvangst van de door vader te verstrekken informatie – nader toelichten.
1.3.
Na het tussenvonnis hebben de zonen een akte tevens houdende wijziging van eis genomen waarbij zij stukken hebben overgelegd als productie 6. Het gaat om een aantal facturen en rekeningafschriften die volgens de zonen betrekking hebben op studiekosten gemaakt door of voor [eiser sub 2 (voornaam)] .
1.4.
Vader heeft op de akte van de zonen gereageerd en ook zelf producties overgelegd. Het betreft de gegevens van het StudiePlan die aan de zonen is verstrekt en een e-mailwisseling tussen hem en de raadsman van de zonen. Omdat deze producties al bekend waren bij (de raadsman van) de zonen was het niet nodig de zonen nog de gelegenheid te bieden daarop te reageren.
1.5.
Na ontvangst van de beide aktes is bepaald dat vonnis zou worden gewezen. De kantonrechter heeft besloten dat zo snel mogelijk te doen en dat dus de uitspraak vandaag zal zijn, hoewel die eerder gepland was op 23 maart 2022.

2.De standpunten van partijen na het tussenvonnis

Het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat uit de tekst van artikel 4.6. van het convenant niet volgt dat de zonen zonder meer recht hebben op het gespaarde bedrag van € 13.148,19 dat aan vader op of omstreeks 29 augustus 2017 is uitbetaald. Vader betwist dat dit is overeengekomen en heeft in de procedure gesteld dat het StudiePlan is afgesloten om daar in de toekomst eventuele studiekosten van de zonen mee te kunnen betalen. Om die reden heeft de kantonrechter overwogen dat het aan de zonen is te bewijzen dat hun ouders zijn overeengekomen dat de opbrengst van het StudiePlan aan hen zou worden uitbetaald en dat zij dus recht hebben betaling van deze opbrengst te vorderen (zie punt 3.10. van het tussenvonnis).
Het standpunt van de zonen na tussenvonnis
2.2.
Op die bewijslast gaan de zonen in hun akte na tussenvonnis niet in. Zij volstaan met een verwijzing naar de stellingen van vader en vorderen, na wijziging van eis nu het volgende.
Een verklaring voor recht dat het StudiePlan bestemd is voor de opleiding c.q. schoolkosten van de zonen en zij ieder voor de helft recht hebben op de opbrengst.
Dat vader de kosten moet betalen die voor de studie van [eiser sub 2 (voornaam)] zijn gemaakt ter hoogte van € 2.624,35 en
Dat vader € 3.949,74 moet betalen voor een nog door [eiser sub 2 (voornaam)] te volgens studie voor de douane.
2.3.
De kantonrechter begrijpt uit de inhoud van de akte het volgende.
2.3.1.
De zonen kunnen of willen niet bewijzen dat hun ouders destijds hebben beoogd dat de opbrengst van het StudiePlan aan hen zou worden uitbetaald en zij dus recht hebben betaling van deze opbrengst te vorderen.
2.3.2.
De zonen gaan er daarom net als vader vanuit dat het StudiePlan alleen was bedoeld om de studie van de zonen mee te betalen.
2.3.3.
De zonen volgen vader in zijn stelling dat hij voor de studie van [eiser sub 1 (voornaam)] € 7.274,28 heeft betaald (conform de opgave van vader in productie 2 bij conclusie van antwoord) en daaraan een belangrijk deel van de opbrengst van het StudiePlan heeft besteed. Daardoor is van die opbrengst nu nog € 5.873,91 (€ 13.148,19 - € 7.274,28) beschikbaar.
2.3.4.
De zonen vinden dat het bedrag van € 5.873,91 ten gunste moet komen van [eiser sub 2 (voornaam)] voor diens gevolgde en nog te volgen studie.
2.3.5.
Ter onderbouwing van de kosten van de studie die [eiser sub 2 (voornaam)] heeft gevolgd overleggen de zonen zonder enige toelichting daarop de volgende bewijsstukken:
een factuur van [.] te [plaatsnaam 1] gericht aan de moeder voor een HP EliteBook 850 voor een bedrag van € 350,90;
een factuur van [autorijschool] gericht aan [eiser sub 2 (voornaam)] betreffende een auto lespakket met praktijkexameen voor een bedrag van € 1.967,.. (
kantonrechter: het bedrag achter de komma is op de productie niet leesbaar);
een factuur voor [..] gericht aan [eiser sub 2 (voornaam)] voor een bedrag van € 118,50;
een opgave van een bestelling van kleding en schoenen voor een bedrag van € 187,95 gericht aan de leerlingen, ouders en/of verzorgers van het [regionaal opleidingencentrum] [plaatsnaam 2] opleiding [opleiding] waarop vermeld staat 28-8 betaald en een afschrift van de bankrekening van moeder waaruit die betaling blijkt.
diverse afschriften van de betaalrekening van moeder voor de [...] en [rijksscholengemeenschap] voor een treinabonnement van [eiser sub 2 (voornaam)] .
Het standpunt van vader na het tussenvonnis
2.4.
De kantonrechter begrijpt uit de akte die vader heeft ingediend dat hij de volgende verweren tegen de gewijzigde vordering heeft:
2.4.1.
Alleen de in punt 2.3.5. c en d weergegeven studiekosten (corresponderend met een bedrag van € 306,45) zijn als studiekosten van [eiser sub 2 (voornaam)] aan te merken, de overige posten (weergegeven in punt 2.3.5 onder a, b en e) niet.
2.4.2.
Toen vader en moeder in 2006 zijn gescheiden woonden de zonen bij moeder. In het convenant is vastgelegd dat vader alimentatie voor de zonen betaalde en daarnaast de helft van alle bijzondere kosten (waaronder de schoolkosten) betaalde. Omdat [eiser sub 1 (voornaam)] vanaf 2015 bij vader is gaan wonen hebben vader en moeder in 2016 van het convenant afwijkende afspraken gemaakt, inhoudende dat vader niet langer 50% van alle bijzondere kosten van de kinderen (die geen betrekking hebben op andere behoeften dan huisvesting, voeding en kleding) hoefde te betalen. Vader hoefde dus vanaf 21 december 2016 niet meer bij te dragen aan eventuele studiekosten, of hooguit de helft, dus 50% van € 306,45 (€ 153,22).
2.4.3.
Toen [eiser sub 2 (voornaam)] jonger was dan 18 vielen de eventuele studiekosten binnen de door vader betaalde kinderalimentatie. Tussen de 18 en de 21 geldt er in beginsel een wettelijke verplichting van vader om bij te dragen in het levensonderhoud en de studie van [eiser sub 2 (voornaam)] . Maar [eiser sub 2 (voornaam)] heeft sinds 1 juli 2021 een baan bij de [organisatie] waarmee hij meer verdient dat het minimumloon. Er is dus geen verplichting meer voor vader om alimentatie te betalen voor de jong meerderjarige [eiser sub 2 (voornaam)] , maar hij betaalt op basis van een beschikking van de rechter nog steeds maandelijks € 247,76. Dat moet hij blijven doen totdat [eiser sub 2 (voornaam)] 21 is (30 oktober 2023) omdat vader niet naar de rechter wil stappen om dit bedrag op nihil gesteld te krijgen.
2.4.4.
Niet aannemelijk is dat [eiser sub 2 (voornaam)] een studie voor de douane gaat volgen en als dat wel zo is zal zijn werkgever de kosten daarvan dragen. Zijn studiekosten worden namelijk betaald door zijn werkgever.

3.Wat de kantonrechter ervan vindt

3.1.
De kantonrechter blijft bij en bouwt voort op de volgende oordelen in punt 3.1. en punt 3.9. van het tussenvonnis.
3.1.1.
De afspraken die vader en moeder in 2016 hebben gemaakt, hebben niets veranderd aan de afspraak in punt 4.6 van het convenant dat vader maandelijks € 50,00 zou betalen voor de bestaande spaarregeling ten behoeve van de kinderen.
3.1.2.
Die bestaande spaarregeling is het StudiePlan, op grond waarvan in augustus 2017 € 13.148,19 aan vader is uitgekeerd.
3.2.
Het standpunt van vader is in deze procedure steeds geweest dat het StudiePlan bedoeld was en is voor studiekosten. De zonen hebben dit standpunt kennelijk overgenomen en ten grondslag gelegd aan hun gewijzigde vordering (zie punt 2.3.). Partijen zijn het er kennelijk over eens dat vader al, conform de bedoeling van hem en moeder, € 7.274,28 heeft uitgegeven aan studiekosten van [eiser sub 1 (voornaam)] . Dat brengt de kantonrechter bij de beoordeling van de vordering van de zonen.
Kan voor recht worden verklaard dat het StudiePlan bestemd is voor de opleiding c.q. schoolkosten van de zonen en zij ieder voor de helft recht hebben op de opbrengst? Deels
3.3.
Uit de tekst van punt 4.6 van het convenant – “De man betaalt daarnaast (
naast de kinderalimentatie, toevoeging kantonrechter)maandelijks € 50,- voor de bestaande spaarregeling
ten behoeve van de kinderen(
onderstreping kantonrechter)” – kan niet worden afgeleid dat het de bedoeling van vader en moeder was dat vader het bedrag van € 13.148,19 voor zichzelf zou kunnen gebruiken. Uit de woorden “ten behoeve van de kinderen” volgt namelijk dat het gespaarde bedrag was en is bedoeld voor de zonen. De kantonrechter begrijpt overigens dat tussen partijen ook niet (meer) in geschil is dat het StudiePlan bedoeld was en is voor de studiekosten van de zonen (zie punt 3.2.). De gevorderde verklaring voor recht dat het StudiePlan bestemd is voor de zonen kan dus worden toegewezen.
3.4.
Het verweer van vader dat is weergegeven onder punt 2.4.2 van dit vonnis gaat niet op. De afspraken waarnaar vader verwijst en die in 2016 zijn aangepast zien op de lopende kosten en daarover gaat de tweede zin van punt 4.6 van het convenant. De afspraak waar het in deze procedure over gaat is verwoord in de eerste zin van punt 4.6 en die is niet veranderd (zie hiervoor ook punt 3.1. van dit vonnis).
3.5.
Uit de tekst van de eerste zin van punt 4.6 van het convenant kan – anders dan de zonen veronderstellen – niet worden afgeleid dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiser sub 2 (voornaam)] kunnen eisen dat vader beide zonen in die zin gelijk behandelt, dat hij voor hen beiden evenveel geld uitgeeft vanuit de opbrengst van het StudiePlan voor hun studies. Dat een dergelijke afspraak uit iets anders dan de tekst van punt 4.6 van het convenant af te leiden valt is niet gesteld en ook niet gebleken. De gevorderde verklaring voor recht dat ieder van de zonen voor de helft recht heeft op de opbrengst van het StudiePlan zal dus worden afgewezen.
Moet vader de gevorderde kosten betalen voor de studie van [eiser sub 2 (voornaam)] ? Alleen voor zover die door vader niet zijn betwist
3.6.
Partijen zijn het er kennelijk over eens dat vader al een behoorlijk deel van de opbrengst van het StudiePlan heeft besteed aan [eiser sub 1 (voornaam)] en dat er daarom van de totale opbrengst € 5.873,91 beschikbaar is die gebruikt kan worden voor de studie van [eiser sub 2 (voornaam)] . Niet gesteld of gebleken is dat is overeengekomen dat [eiser sub 2 (voornaam)] hierover vrij moet kunnen beschikken. Zoals hiervoor is overwogen hebben de zonen namelijk geen invulling gegeven aan de op hen rustende last te bewijzen dat dit door vader en moeder is overeengekomen maar hebben ze aansluiting gezocht bij het standpunt van vader. Dat standpunt is dat de opbrengst wordt aangewend voor een studie. Dat betekent dat van de zonen mag worden verwacht dat zij die studiekosten onderbouwen.
3.7.
De kantonrechter is om de volgende redenen van oordeel dat de zonen hun vordering niet hebben onderbouwd en dat die dus alleen maar toewijsbaar is tot het door vader niet betwiste bedrag van € 306,45.
3.7.1.
Bij de bewijsstukken die zijn overgelegd (zie punt 2.3.5.) is geen toelichting gegeven. De kantonrechter kan dus niet beoordelen welke studie [eiser sub 2 (voornaam)] wanneer heeft gevolgd en of aannemelijk is dat ten behoeve van die studie de opgevoerde kosten zijn gemaakt. De kantonrechter overweegt in dit verband dat voldoende zou zijn geweest dat de zonen aannemelijk hadden gemaakt dat zij studiekosten hebben gehad of zullen krijgen, omdat, als gezegd, het de bedoeling is dat de opbrengst van het Studieplan aan hen ten goede komt en niet zonder meer aan vader toevalt. Daarbij kan als uitgangspunt gelden dat niet gebleken is dat het aan vader is te bepalen aan wat voor soort studie hij wel of niet een bijdrage wil leveren. Zijn zoons zijn volwassen en daarbij hoort dat zij zelf een keuze op dit punt moeten kunnen maken. De kosten van het verkrijgen van een rijbewijs zijn echter niet zonder meer aan te merken als studiekosten. Dat zou anders kunnen liggen als een bepaald beroep vraagt om het hebben van een rijbewijs. Maar dat dit speelt is niet gebleken. Zo kan ook als uitgangspunt worden genomen dat iemand in deze tijd voor zijn studie moet kunnen beschikken over een computer of laptop. De factuur die is overgelegd is echter gericht aan moeder en dan is het niet zonder meer aannemelijk dat het hier gaat om een laptop voor een studie van de zonen. Omdat vader uitdrukkelijk betwist dat de kosten voor een studie zijn gemaakt kan de kantonrechter ze dus niet toewijzen, behalve voor het niet betwiste bedrag van € 306,45. De stelling van vader dat moeder de helft daarvan zou moeten dragen gaat niet op om de reden zoals hiervoor in punt 3.4. is gemotiveerd.
3.7.2.
De zonen stellen dat [eiser sub 2 (voornaam)] een opleiding voor de douane gaat volgen, maar onderbouwen dat niet met gegevens waaruit dit blijkt en geven evenmin een opgave van de daarvoor te maken kosten. Daardoor kan niet beoordeeld worden of [eiser sub 2 (voornaam)] studiekosten zal krijgen waarvoor de resterende opbrengst van het StudiePlan kan worden aangewend. Omdat vader het niet aannemelijk vindt dat [eiser sub 2 (voornaam)] een studie bij de douane gaat volgen en dus dit deel van de vordering wordt betwist, is dit deel van de vordering niet toewijsbaar.
3.8.
Het verweer van vader dat hier in punt 2.4.3 is weergegeven komt er op neer dat vader niet gehouden is om de resterende opbrengst van het StudiePlan, noch het toewijsbare bedrag van € 306,45, aan de zonen uit te keren voor hun studie omdat hij onterecht nog steeds een bijdrage betaalt aan het levensonderhoud van [eiser sub 2 (voornaam)] die voldoende zelf zou verdienen. Dat verweer gaat niet op om de volgende redenen.
3.8.1.
Als vader vindt dat hij te veel aan maandelijkse lasten moet betalen aan [eiser sub 2 (voornaam)] is het aan hem daarvoor een procedure te starten en dit recht te zetten. Bij de beoordeling in een dergelijke procedure geldt een ander beoordelingskader dan in deze procedure. De uitkomsten in beide procedures kunnen wellicht aanleiding geven tot verrekeningen, maar de kantonrechter is niet bevoegd daar een oordeel over te geven en is ook niet in staat de uitkomst van een dergelijke beoordeling te overzien.
3.8.2.
Voor de beoordeling van de vraag of in deze procedure recht bestaat op uitbetaling van de resterende opbrengst van het StudiePlan is niet relevant dat [eiser sub 2 (voornaam)] over eigen financiële middelen beschikt om de studiekosten te voldoen. Voldoende is dat hij studiekosten heeft. Als gezegd: uitgangspunt van punt 4.6 van het convenant is dat de opbrengst van het StudiePlan wordt aangewend ten behoeve van de studiekosten van de zonen en niet bedoeld is voor vader.
Conclusie
3.9.
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals in het dictum is opgenomen. Daarnaast zal een bedrag van € 306,45 worden toegewezen. Omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat de voorziening ABN-AMRO Studieplan met het polisnummer [polisnummer] bestemd is voor de opleiding c.q. schoolkosten voor de zonen;
4.2.
veroordeelt vader om aan de zonen tegen bewijs van kwijting te betalen € 306,45;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;.
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.