ECLI:NL:RBMNE:2022:778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/3845
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor werk na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die als hechter werkte. Eiser meldde zich op 2 september 2011 ziek en ontving vanaf 18 september 2013 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling in 2016 werd zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 42,16%. In 2020 volgde een nieuwe herbeoordeling, waarbij het percentage op 42,32% werd vastgesteld. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van 9 december 2020, waarin zijn arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 42,32%. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, maar in een nieuw besluit op bezwaar van 26 augustus 2021 werd het percentage verhoogd naar 43,35% en werden proceskosten vergoed.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank behandelde de zaak via MS Teams en oordeelde dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door verweerder juist was. De rechtbank benadrukte dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat eiser onvoldoende medische onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten van eiser adequaat had beoordeeld en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor eiser geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en verweerder hoefde geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier A. Azmi. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3845

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser werkte als hechter voor gemiddeld 35,98 uur per week. Op 2 september 2011 heeft hij zich ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft verweerder aan eiser per 18 september 2013 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van een verzoek om een herbeoordeling door de garantsteller van de failliete werkgever van eiser, heeft verweerder vastgesteld dat eiser vanaf 9 november 2016 meer arbeidsgeschikt is. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 42,16%.
Op 2 maart 2020 heeft de garantsteller opnieuw om een herbeoordeling gevraagd. Er heeft vervolgens een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 42,32% is vastgesteld. Dit betekent dat eiser ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt blijft. Dit is neergelegd in het primaire besluit van 9 december 2020.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Op 26 augustus 2021 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. In dit besluit is het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 43,35%. Daarbij heeft verweerder de in bezwaar door eiser gemaakte proceskosten aan hem vergoed.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 via MS Teams op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank gelijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Wat is het geschil?
2. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
Volgens verweerder is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist vastgesteld op 43,35%. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij helemaal niet kan werken. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, heeft de rechtbank beoordeeld of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiser op de datum in geding, namelijk 2 maart 2020.
Wat is het beoordelingskader?
3. De rechtbank moet bekijken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en;
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Is de medische beoordeling juist?
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen als gevolg van de rugklachten en depressieve klachten zijn onderschat. Het lijkt er op dat de verzekeringsarts de door eiser ervaren toename van deze klachten uitsluitend aan zijn gedrag heeft willen toeschrijven. Daarmee wordt het bestaan van de toegenomen klachten feitelijk ontkend. Eiser ondervindt bij het lopen, staan en zitten meer pijn dan voorheen, waardoor zijn actieradius verder is afgenomen. Dat er volgens de verzekeringsarts sprake zou zijn van een vicieuze cirkel betwist eiser nadrukkelijk. Zijn dagritme is niet veranderd. Dit geldt ook voor zijn depressieve klachten.
5. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten duidelijk uitgelegd waarom eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Alle klachten van eiser zijn benoemd. Zo is eiser bekend met chronische vermoeidheidsklachten, aspecifieke rugklachten met uitstraling naar de linker been/voet, depressieve klachten en gevoelsstoornissen in twee linker vingers. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiervan een weging gemaakt en voldoende toegelicht in hoeverre eiser wel belast kan worden met werk. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die door de primaire verzekeringsarts is opgesteld, zijn vanwege de psychische klachten en medicatie van eiser beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar hier opnieuw naar gekeken en heeft deze beperkingen verder aangescherpt. Deze aanscherping is in de nieuwe FML van 19 juli 2021 neergelegd. Daarnaast zijn zowel de rugklachten als de klachten aan de vingers vertaald in beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat zij geen reden ziet om meer beperkingen aan te nemen, omdat dit anders een anti-revaliderend effect zou kunnen hebben. Eiser moet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist meer bewegen zonder dat hij zichzelf overbelast. De rechtbank kan deze toelichting goed volgen.
6. In reactie op de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend toegelicht dat niet wordt ontkend dat eiser toegenomen klachten ervaart, maar daarvoor is geen objectiveerbare medische oorzaak te vinden. Eiser heeft al geruime tijd geen behandeling gezocht voor zijn depressieve klachten. Dat de beperkingen van eiser zijn onderschat, ziet de rechtbank dus niet. Eiser heeft geen medische informatie ter onderbouwing hierbij gegeven. Dit had wel op zijn weg gelegen. Dat eiser zich zieker voelt, is niet genoeg om bij de rechtbank gelijk te krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de medische beoordeling en de FML van
19 juli 2021 juist zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie voorbeeldfuncties voor eiser geselecteerd op basis van die FML. In het rapport van 1 augustus 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom eiser de werkzaamheden die horen bij deze functies kan doen, ondanks zijn beperkingen uit de FML. Eiser heeft geen specifieke grond aangevoerd tegen de geduide functies. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor eiser niet geschikt zijn.

Conclusie

8. Op basis van de medische en arbeidskundige rapporten heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld op 43,35%. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Verweerder hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, dan ook niet aan hem te vergoeden.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.