In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022, stond de verdachte, een beveiliger, terecht voor openlijke geweldpleging. De zaak kwam voort uit een incident op 27 oktober 2019 in Utrecht, waar de verdachte betrokken was bij een confrontatie met een slachtoffer, die verdacht werd van winkeldiefstal. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 werd de vordering van de officier van justitie, mr. A.P. Altena, besproken, evenals de verdediging door mr. L.S.J. de Korte, advocaat van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van openlijke geweldpleging. De verdachte had verklaard dat hij tijdens de worsteling met het slachtoffer, die hem aanviel, zijn hand openhaalde aan een hek. De medeverdachte, ook een beveiliger, had vervolgens geweld gebruikt tegen het slachtoffer, maar de verdachte had geprobeerd dit te stoppen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen opzet had gehad op het geweld dat door de medeverdachte werd toegepast en dat zijn handeling van het zetten van een voet op het slachtoffer niet als gewelddadig kon worden gekwalificeerd.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij op enig moment opzet had gehad op het geweld van de medeverdachte. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken in een openbare zitting.