Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/098731-19 (TUL BIJZ). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 188 dagen jeugddetentie toegewezen. Deze beslissing is genomen op basis van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde, geboren in 2001, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meerdere keren niet aan de afspraken met de reclassering heeft voldaan en dat hij structureel te laat was bij afspraken. Ondanks eerdere kansen en behandelingen, heeft de veroordeelde geen verbetering laten zien, wat de reclassering heeft doen besluiten dat er geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking zijn.
Tijdens de zitting op 15 februari 2022, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de officier van justitie, de raadsvrouw en de moeder van de veroordeelde gehoord. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging, terwijl de raadsvrouw heeft gepleit voor een laatste kans voor de veroordeelde, gezien zijn overspannen toestand en het feit dat hij sinds de veroordeling geen ernstige strafbare feiten meer heeft gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overtredingen van de bijzondere voorwaarden ernstig zijn en dat er geen redenen zijn om de veroordeelde nog een kans te geven. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast de tenuitvoerlegging van de straf van 188 dagen jeugddetentie.