ECLI:NL:RBMNE:2022:76

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/16/516161 / HA ZA 21-55
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een frituurinstallatie en de dekking door de aansprakelijkheidsverzekeraar na brand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de aansprakelijkheid van een frituurinstallatie centraal na een brand die op 27 februari 2013 heeft plaatsgevonden in een pand waar een grand café annex brasserie werd geëxploiteerd. De brand ontstond in de frituurinstallatie, terwijl de kok deze had aangezet en vervolgens de keuken verliet. Hierdoor ontstond een situatie waarin de frituurinstallatie onbeheerd was, wat leidde tot aanzienlijke schade aan het pand en een transformatorstation van de netbeheerder Rendo. Rendo stelde de exploitant van het café, [onderneming 1], aansprakelijk voor de schade en vorderde schadevergoeding van de aansprakelijkheidsverzekeraar ASR. De rechtbank oordeelde dat [onderneming 1] onrechtmatig had gehandeld door de frituurinstallatie onbeheerd te laten en dat ASR gehouden was om de schade te vergoeden op basis van de aansprakelijkheidsverzekering. De rechtbank concludeerde dat de frituurinstallatie een gebrekkige zaak was in de zin van artikel 6:173 BW, waardoor [onderneming 1] aansprakelijk was voor de schade die Rendo had geleden. ASR werd veroordeeld om een schadevergoeding van € 315.314,92 aan Rendo te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/516161 / HA ZA 21-55
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. RENDO,
gevestigd te Meppel,
eiseres,
advocaat mr. R. Klarus te Emmen,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaten mr. W.A.M. Rupert en mr. K.M. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Rendo en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2021 met 14 producties,
  • de conclusie van antwoord met 7 producties,
  • de akte overlegging aanvullende producties van Rendo, met productie 15,
  • de mondelinge behandeling op 4 november 2021, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden,
  • de pleitnotities van Rendo,
  • de pleitnotities van ASR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 februari 2013 is brand uitgebroken in het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] waar [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) een grand café annex brasserie exploiteerde. De brand is ontstaan in de frituurinstallatie in de keuken. De kok had de installatie aangezet en vervolgens de keuken verlaten om koffie te drinken in het grand-café. Toen hij terugkwam, kwamen er vlammen uit de frituurinstallatie. Het vuur bleek te hevig om te doven. Het pand, dat door [onderneming 1] werd gehuurd, is vrijwel volledig uitgebrand.
2.2.
Bij de brand is ook een transformatorstation voor de elektriciteitsvoorziening in [plaatsnaam] verloren gegaan. Het transformatorstation bevond zich in een ruimte grenzend aan het pand. Het transformatorstation was van Rendo. Rendo is een netbeheerder, die het gas- en elektriciteitsnet in een aantal gemeenten, waaronder [plaatsnaam] , beheert en onderhoudt. Als gevolg van de brand heeft Rendo een tijdelijke voorziening moeten treffen om de inwoners van [plaatsnaam] van elektriciteit te kunnen blijven voorzien. Vervolgens heeft zij nieuwe definitieve voorzieningen moeten aanleggen. Rendo heeft [onderneming 1] aansprakelijk gesteld voor haar schade.
2.3.
[onderneming 1] was tegen aansprakelijkheid door derden verzekerd bij ASR (de AVB-polis). [onderneming 1] heeft de aansprakelijkstelling van Rendo doorgestuurd naar ASR.
2.4.
[onderneming 1] was ook bij ASR verzekerd tegen het risico van brandschade. Zij heeft een beroep gedaan op deze brandverzekering en verzocht om een voorschot op de verzekeringspenningen te betalen.
2.5.
Na de brand zijn door ASR, [onderneming 1] en de opstalverzekeraar van de eigenaar van het pand deskundigen ingeschakeld. ASR heeft, in hoedanigheid van brandverzekeraar, [onderneming 2] B.V. (hierna [onderneming 2] ) ingeschakeld voor het onderzoek naar de oorzaak van de brand bij de frituurinstallatie. De heer [A] van [onderneming 2] heeft het onderzoek uitgevoerd. [onderneming 1] heeft de heer [B] van [onderneming 3] ingeschakeld.
2.6.
ASR heeft het beroep op de brandverzekering afgewezen. [onderneming 1] zou niet hebben voldaan aan de HRW-clausule in de verzekeringspolis van de brandverzekering, aangezien de kok heeft nagelaten om toezicht te houden op de frituurinstallatie tijdens het opwarmproces. In de clausule staat het volgende:
“HRW - Frituren/fonduen
Tijdens de voorbereidingen tot het frituren en fonduen (het zogenaamde voorsmelten van
vet en het verhitten van vet en/of olie) en het frituren en/of warm houden van vet en/of olie
moet er steeds iemand aanwezig zijn om hier toezicht op te houden
Bij het gebruik van de frituuroven gelden verder de volgende vereisten:
-er moeten in de directe nabijheid van de frituuroven passende metalen (klap-)deksels met
haak aanwezig zijn;
-de frituuroven moet voorzien zijn van een goed werkende maximaalthermostaat,
regelthermostaat en waakvlambeveiliging;
-boven de frituuroven moet een deugdelijke afzuiginstallatie van onbrandbaar materiaal
aanwezig zijn waarvan de filters regelmatig worden gereinigd (dan wel vervangen);
-de frituuroven en de afzuiginstallatie moeten jaarlijks gecontroleerd en onderhouden
worden inclusief het reinigen van het afvoerkanaal door een ter zake kundig bedrijf.
(…)
In alle gevallen moet er in de directe nabijheid van de verhittingsbron(nen) tenminste 1
branddeken aanwezig zijn.”
2.7.
[onderneming 1] heeft in mei 2013 in kort geding een voorschot gevorderd van ASR van € 200.000,00 op de uit te keren verzekeringspenningen. Bij vonnis in kort geding van 12 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de gevraagde voorziening geweigerd. Geoordeeld is toen dat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat ASR dekking aan [onderneming 1] moet verlenen onder de polis van de brandverzekering. Overwogen is onder meer:
‘3.8. Tussen partijen staat het volgende vast. De kok van [onderneming 1] arriveerde op de dag van de brand om ongeveer 10.25 uur bij het restaurant. Na binnenkomst heeft hij volgens vaste routine de afzuiginstallatie, de steamer en de frituur aangezet. De frituur heeft hij ingeschakeld door de knop daarvan op 180 graden Celsius te zetten. Vervolgens heeft hij de keuken verlaten en is hij naar de bar gegaan, die grenst aan de keuken, en heeft daar met de overige aanwezige personeelsleden een kop koffie gedronken. Op enig moment is de kok, samen met de bedrijfsleider, de keuken ingegaan. De kok zag toen vuur/vlammen boven de linker pan van de frituur. De vlammen leken volgens de kok in de afzuiginstallatie te worden gezogen. De bedrijfsleider heeft de afzuiginstallatie uitgeschakeld en de kok heeft de stroom in de keuken via de meterkast uitgeschakeld en getracht met een blusdeken het vuur te doven. Het vuur was echter te hevig. Hierna zijn de hulpdiensten ingeschakeld.
(…)
3.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de eerste volzin van de clausule in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan zoals ASR stelt, te weten dat er steeds iemand aanwezig moet zijn tijdens de (voorbereidingen tot) het frituren om toezicht te houden. Weliswaar kan onder omstandigheden het woord ‘toezicht’ op verschillende manieren worden uitgelegd, maar in de betreffende volzin is specifiek verwoord dat er steeds iemand aanwezig moet zijn om toezicht te houden.
(…)
3.13.
Nu vast staat dat de kok tijdens het voorsmelten en verhitten van de olie, niet continue fysiek aanwezig is geweest, is de conclusie dat [onderneming 1] in strijd met de bepaling uit de clausule heeft gehandeld.
(…)
(…)
3.17. (…)
Op basis van de bevindingen van de deskundigen tot nu toe, gaan beide partijen ervan uit dat de frituurolie de zelfontbrandingstemperatuur heeft bereikt. ASR stelt zich op het standpunt, met verwijzing naar [A] , dat dit 14-18 minuten in beslag heeft genomen. Volgens [onderneming 1] en de door haar ingeschakelde deskundige [B] , heeft dit korter geduurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat genoegzaam vast dat de kok de frituur in elk geval circa 10 minuten en mogelijk langer zonder toezicht heeft gelaten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had de kok in het geval hij voortdurend toezicht had gehouden, kunnen zien en ruiken dat het verhitten niet op de juiste wijze plaatsvond (in die zin dat het frituurvet te heet werd en de zelfontbrandingstemperatuur bereikte die normaliter volgens partijen ruim boven de 180˚C ligt) en had hij (mogelijk) op dat moment in kunnen grijpen zodat de brand voorkomen, dan wel minder omvangrijk was geweest. [B] vermeldt in zijn rapportage dat het blussen van een (begin van) brand met gebruik van een door de verzekeraars geëiste deksel, branddeken en/of blusmiddel, juist kan leiden tot omvangrijke branduitbreiding, maar hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat dat in geen enkel geval een frituurbrand kan worden voorkomen of beperkt. Indien dat wel het geval zou zijn, zou een frituur onverzekerbaar (moeten) worden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was indien er toezicht was geweest, het mogelijk geweest de frituur en de afzuiginstallatie in een eerder stadium uit te zetten en in een eerder stadium de hulpdiensten in te roepen. Dit had verschil kunnen maken voor het ontstaan dan wel de omvang van de brand. Daarbij speelt een rol dat de brand volgens verklaringen van omstanders het eerst op de zolderverdieping van het pand zichtbaar was hetgeen verband lijkt te houden met het in werking zijn geweest van de afzuiginstallatie ten tijde van het ontstaan van de brand.
3.18.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter niet aannemelijk acht dat de bodemrechter [onderneming 1] geslaagd zal oordelen in haar stelling dat het causaal verband tussen het niet-naleven van de frituurclausule en de schade ontbreekt. (…)’
2.8.
Vervolgens hebben in het kader van een voorlopig getuigenverhoor medewerkers van [onderneming 1] verklaringen afgelegd. Een bodemprocedure is niet gevoerd. ASR en [onderneming 1] hebben uiteindelijk een minnelijke regeling getroffen. ASR heeft [onderneming 1] een bedrag van € 52.500,00 tegen finale kwijting betaald.
2.9.
In het rapport van [A] van [onderneming 2] van 3 juli 2013 staat - kort weergegeven - dat de volgende potentiële technische oorzaken van de brand zijn gevonden:
  • falen van zowel de maximaalbeveiliging als de thermostaat,
  • een inwendig defect binnen het relais,
  • de afwezigheid van isolatie op de plaats waar de draad die is aangesloten op de behuizing de kortste afstand had tot de behuizing.
Vervolgens wordt vermeld:
‘Als gevolg van de grote mate van destructie in de friteuse veroorzaakt door de brand, kon niet worden vastgesteld welke oorzaak heeft geleid tot de brand.’
Uit het rapport volgt verder:

8.2 Onderhoud friteuse
Friteuse zijn brandgevoelige apparaten vanwege de aanwezigheid van een sterke hittebron (verwarmingselementen) en een grote hoeveelheid brandstof (frituurolie). Op grond hiervan is een grondige periodieke technische inspectie en onderhoud van groot belang.
Voor zover uit de gegeven is gebleken, is een periodieke technische inspectie en onderhoud door een erkend bedrijf nooit uitgevoerd.
8.3
Ontwerp van de friteuse
De friteuse voldoet niet aan de van toepassing zijnde veiligheidsnorm. Er is geen beveiliging aanwezig in het geval dat het relais faalt.
8.4
Levensduur thermostaten
De thermostaten waren circa 1,8 maal zo lang gebruikt als de levensduur van deze componenten. Deze hadden al ver voor de brand vervangen moeten worden.
8.5
Reparatie aan de friteuse
In de getuigenverklaringen geeft [onderneming 4] aan dat bij een significante afwijking van de waarde van de maximaal thermostaat deze vervangen dient te worden. Bij de reparatiewerkzaamheden is dit echter niet uitgevoerd. De maximaal thermostaat is normaal ingesteld op 230˚C, maar schakelde in de friteuse op circa 170 (pan 1) en 180 (pan 2) graden. (…)Ondanks bovengenoemde “regel” van [onderneming 4] heeft de monteur de maximaalbeveiliging echter proberen bij te stellen.
De importeur van de maximaal thermostaten heeft aangegeven dat bijregelen van de afstelling niet is toegestaan. (…)
De reparatie is uitgevoerd op 11 januari 2013. De brand heeft zich voorgedaan op 27 februari 2013. De tijdsduur tussen de reparatie en de brandschade bedraagt 47 dagen, waarin de friteuse blijkbaar naar behoren heeft gefunctioneerd. Dit is relatief lang als tijdens de reparatie de oorzaak van de brand is ontstaan.
Uit de verklaringen blijkt dat de regelthermostaten tot aan de dag van de brand naar behoren hebben gefunctioneerd. Onduidelijk is wat ertoe geleid zou kunnen hebben dat deze hebben gefaald op de dag van de brand.
De maximaalbeveiliging heeft gefunctioneerd direct na de reparatiewerkzaamheden, uitgaande van de verklaringen. Het is onbekend wat ertoe geleid zou kunnen hebben dat deze ten tijde van de brand niet gefunctioneerd heeft.
Met betrekking tot bovengenoemde opmerkingen en vragen heeft het technische onderzoek geen duidelijkheid kunnen geven.’
2.10.
Bij vonnis van 3 juni 2014 is [onderneming 1] in staat van faillissement verklaard. Rendo heeft in augustus 2014 bij de curator een voorlopige vordering ingediend tot een bedrag van € 386.433,56 in verband met het verloren gaan van het transformatorstation en het treffen van (nood)maatregelen om het centrum van [plaatsnaam] weer van elektriciteit te kunnen voorzien. De vordering werd door de curator voorlopig erkend. Rendo heeft de vordering later bijgesteld tot een bedrag van € 318.666,49, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.11.
De verzekerde som van de AVB bedraag € 500.000,00 per aanspraak voor schade door brand en/of explosie en het eigen risico bedraag € 500,00 per aanspraak. Op de AVB tussen [onderneming 1] en ASR zijn de Algemene Voorwaarden ALB 06-2 en de bijzondere voorwaarden AHO 06-2 van toepassing verklaard. In artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden staat:
7.3.
Het verlenen van medewerking
a. De verzekerde moet:
- aanwijzingen van ons, van de door ons aangewezen deskundigen of van de Alarmcentrale opvolgen;
- zijn volledige medewerking verlenen aan de schaderegeling en onderzoeken;
- alles nalaten wat onze belangen kan schaden;
- alles doen wat redelijkerwijs mogelijk is om schade te voorkomen of te verminderen.
b. Als een gebeurtenis plaatsvindt die voor ons tot een uitkeringsplicht kan leiden, mag de verzekerde zich niet uitlaten over zijn eventuele schuld of aansprakelijkheid en geen (toezegging van) betaling of schikking doen.’
Artikel 7.4. van de Algemene Voorwaarden verbindt aan niet nakoming van deze verplichting de sanctie verval van recht op uitkering.
2.12.
ASR heeft een beroep gedaan op artikel 7.3 van de algemene voorwaarden: de curator heeft volgens haar erkend dat [onderneming 1] aansprakelijk is jegens Rendo wat leidt tot verval van het recht op uitkering.
2.13.
Voor het inventariseren van de schade van Rendo heeft ASR [onderneming 5] ingeschakeld. Zij heeft echter geen aansprakelijkheid erkend. ASR is van mening dat [onderneming 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Rendo.
2.14.
Bij akte van cessie van 10 oktober 2019 heeft de curator de rechten van [onderneming 1] op ASR vanwege de aansprakelijkheid van [onderneming 1] jegens Rendo voor de schade van Rendo als gevolg van de brand - uit hoofde van de AVB tussen [onderneming 1] en ASR - verkocht aan Rendo voor een bedrag van € 8.500,00. Van de cessie is mededeling gedaan aan ASR.
2.15.
Op basis van de cessie spreekt Rendo in deze procedure ASR rechtstreeks aan om haar schade die naar aanleiding van de brand aan haar transformatorstation is ontstaan, te vergoeden.

3.Het geschil

3.1.
Rendo vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat [onderneming 1] in verband met de brand op 27 februari 2013 onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Rendo,
  • te verklaren voor recht dat ASR gehouden is haar verplichtingen onder de aansprakelijkheidsverzekering ten name van [onderneming 1] na te komen,
  • ASR te veroordelen aan Rendo te voldoen een schadebedrag van € 315.314,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2013, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling,
  • ASR te veroordelen tot het voldoen van de buitengerechtelijke kosten van € 3.351,57,
  • ASR te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening en de kosten van het exploot van dagvaarding.
3.2.
ASR voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
In deze zaak gaat het om de schade die Rendo heeft geleden als gevolg van de brand in het pand van [onderneming 1] op 27 februari 2013.
4.2.
In de eerste plaats is de verhouding tussen Rendo en [onderneming 1] relevant. De vraag is of [onderneming 1] jegens Rendo aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van de brand op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatig handelen), althans gelet op de gedragingen van haar ondergeschikte, de kok, op grond van artikel 6:170 BW, althans op grond van artikel 6:173 BW (gebrekkige zaak).
Vervolgens is van belang of ASR op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen [onderneming 1] en ASR, de AVB, verzekeringsdekking moet verlenen aan (de boedel van) [onderneming 1] .
Omdat [onderneming 1] inmiddels failliet is verklaard en het faillissement is opgeheven wegens gebrek aan baten, maar bij akte van cessie de rechten van [onderneming 1] jegens ASR zijn overgedragen aan Rendo, komt het uiteindelijk aan op de vraag of ASR gehouden is om het schadebedrag rechtstreeks aan Rendo te betalen.
4.3.
ASR werpt een aantal formele verweren op. Zij stelt dat (i) de akte van cessie niet toelaatbaar is, (ii) het recht op uitkering is vervallen wegens handelen van de curator in strijd met de polisvoorwaarden, en (iii) Rendo geen belang heeft bij haar schadevordering omdat zij geen eigenaar was van de ruimte waarin het transformatorstation zich bevond.
Vervolgens voert ASR inhoudelijk verweer. Zij acht zich op geen enkele grond gehouden tot betaling van een schade uitkering aan Rendo.
4.4.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de formele verweren niet slagen. Vervolgens wordt geoordeeld dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de frituurinstallatie een gebrekkige zaak is in de zin van artikel 6:173 BW zodat [onderneming 1] als bezitter van deze gebrekkige zaak aansprakelijk is voor de schade die daardoor is veroorzaakt. Dit betekent dat ASR uit hoofde van de AVB verzekeringsdekking moet verlenen en dat Rendo vanwege de cessie van deze vordering door de curator aan Rendo, de vergoeding van haar schade rechtstreeks kan vorderen van ASR. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt wordt hierna toegelicht.
De vordering is ontvankelijk.
De akte van cessie is toelaatbaar.
4.5.
Voorop staat dat Rendo op grond van de wet geen rechtstreekse actie heeft jegens ASR als de verzekeraar van [onderneming 1] . De in artikel 7:954 BW opgenomen rechtstreekse actie van benadeelden/slachtoffers in een letselschadezaak om te voorkomen dat zij verstoken blijven van een hem of haar toekomende schadevergoeding geldt voor zaakschade, waar in deze zaak sprake van is, niet. Met de cessie wordt wel een vergelijkbare situatie gecreëerd: Rendo spreekt ASR op grond van de cessie rechtstreeks aan om de schade die zij als gevolg van de brand heeft geleden, te vergoeden. De vraag is of dit toelaatbaar is.
4.6.
Volgens ASR is dat niet het geval. ASR is van mening dat Rendo niet ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering omdat de akte van cessie tot gevolg heeft dat de contractuele relatie tussen [onderneming 1] als verzekerde en ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar wordt doorbroken en ASR niet langer met of namens [onderneming 1] verweer voert tegen de vordering van Rendo. Zij wordt nu rechtstreeks geconfronteerd met een overgedragen vordering waartegen zij zelfstandig verweer moet voeren. Rendo heeft volgens ASR bovendien informatie verkregen van de curator in het faillissement van [onderneming 1] . Volgens ASR heeft het er alle schijn van dat de curator en Rendo samen hebben opgetrokken om zo een schadevergoeding van ASR te verkrijgen.
4.7.
Volgens Rendo is de vordering wel rechtsgeldig gecedeerd. Zij wijst er op dat de cessie verband hield met het voorrecht dat Rendo op grond van artikel 3:287 BW had. Omdat ASR dekking weigerde en Rendo vanwege het ontbreken van een rechtsverhouding ASR niet zelf in rechte kon betrekken, heeft de curator de vordering aan Rendo gecedeerd. Volgens Rendo wordt ASR door deze cessie op geen enkele wijze benadeeld. Zij wijst er op dat als de aansprakelijkheid van [onderneming 1] in deze procedure niet vast zou komen te staan, dan ook de vordering van Rendo op ASR strandt.
4.8.
De rechtbank volgt Rendo in haar stellingen. Op zichzelf staat namelijk niets er aan in de weg dat iemand die een aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten, het recht op uitkering jegens zijn verzekeraar overdraagt aan een derde. Artikel 3:83 lid 1 BW bepaalt dat vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen de overdracht verzet, dan wel sprake is van een beding die overdraagbaarheid tussen schuldeiser en schuldenaar uitsluit (artikel 3:83 lid 2 BW). Het valt niet in te zien dat dit anders zou zijn als de overdragende partij de curator in het faillissement van de verzekerde is. Hij is immers beschikkingsbevoegd. Die derde aan wie wordt overgedragen kan ook de benadeelde zijn. In deze zaak is bovendien niet gebleken dat sprake is van een beding in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW. Een wettelijke beperking is ook niet naar voren gekomen. Dan blijft over de vraag of de aard van het recht zich in dit geval tegen de overdracht verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is ook dat niet aan de orde. Het enkele feit dat Rendo nu (deels) de standpunten van [onderneming 1] inneemt en ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar niet langer met of namens [onderneming 1] verweer voert, is onvoldoende om aan te nemen dat de cessie niet toelaatbaar is. Het kan niet worden ontkend dat het een bijzondere situatie betreft waarbij de hoedanigheid van benadeelde en verzekerde als gevolg van de cessie in één hand komen. Echter, de verschillende hoedanigheden zijn niet onverenigbaar en in de kern blijft de discussie hetzelfde: Rendo betoogt dat [onderneming 1] aansprakelijk is en ASR betwist dat. De overgang van de vordering laat daarbij de verweermiddelen van de schuldenaar immers onverlet. Onvoldoende gesteld of gebleken is wat voor ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar dan het verschil is tussen aangesproken worden door (de curator in het faillissement van) zijn verzekerde tot uitkering onder de polis dan wel rechtstreeks aangesproken worden door de benadeelde -cessionaris.
Verval van recht door erkenning? Nee.
4.9.
ASR beroept zich er vervolgens op dat Rendo niet ontvankelijk is in haar vordering omdat het recht op uitkering van [onderneming 1] op grond van de aansprakelijkheidsverzekering is vervallen zodat Rendo daaraan geen rechten kan ontlenen. ASR wijst er op dat de curator in strijd met artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden heeft gehandeld: de curator heeft door het overdragen van de vordering aan Rendo en het uitbrengen van de (concept)dagvaarding en/of door uitlatingen jegens Rendo de aansprakelijkheid jegens Rendo door hem, althans door de boedel van [onderneming 1] , erkend. Hierdoor wordt ASR in haar belangen geschaad. Artikel 7.4 van de Algemene Voorwaarden verbindt hieraan de sanctie van verval van recht op uitkering.
Omdat Rendo de vorderingen van [onderneming 1] heeft overgenomen, kan ASR dit verweer ook tegen haar inroepen, aldus ASR
4.10.
Rendo betwist dat sprake is van schending van artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden. De curator kon volgens haar de aansprakelijkheid ook niet erkennen.
4.11.
Volgens ASR moet de erkenning van de vordering worden afgeleid uit verkoop van de vordering door de curator aan Rendo en het daarbij doorspelen van informatie. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze omstandigheden nog geen erkenning van aansprakelijkheid. Gezien het faillissement van [onderneming 1] en de (aanzienlijke) schade die Rendo heeft geleden, was het een voorstelbare gang van zaken om de vorderingsrechten te verkopen. Daar komt bij dat het gaat om een
mogelijkvorderingsrecht. Het stond op het moment van de overdracht niet vast dat sprake was van aansprakelijkheid jegens Rendo en dat ASR dekking moet verlenen. Als een betwiste vordering wordt overgedragen, moet een cessionaris zelf nog actie ondernemen om deze te innen. De informatie die de curator daarbij heeft verstrekt kan dan van belang zijn, maar het delen van informatie in het kader van een cessie leidt nog niet tot een erkennen van aansprakelijkheid. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk geworden op welke manier ASR zou zijn benadeeld. ASR had daarvoor meer concrete aanknopingspunten moeten geven. De conclusie is dan ook dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat artikel 7.3 van de Algemene Voorwaarden is geschonden. In dit verband verdient overigens vermelding dat
in artikel 7:953 BW is bepaald dat overtreding van een verbod op erkenning geen gevolg heeft voor zover de erkenning juist is. Ook deze bepaling staat dus in de weg aan het beroep van ASR op niet ontvankelijkheid.
Is Rendo gerechtigd de herstelkosten te vorderen? Ja.
4.12.
Rendo heeft aanvankelijk gesteld dat zij de ruimte grenzend aan het pand van [onderneming 1] waar het transformatorstation was gevestigd van de gemeente [naam gemeente] huurde. Nadat ASR als verweer had aangevoerd dat dan niet valt in te zien dat zij schade heeft geleden omdat alleen de eigenaar van een verloren of beschadigde zaak aanspraak heeft op vergoeding van vermogensnadeel, is zij daar echter op teruggekomen. Volgens Rendo is weliswaar pas op 25 april 2016, dus na de brand, de akte van levering gepasseerd, maar kon zij vanaf 10 december 1998 als economisch eigenaar van het transformatorstation worden beschouwd, omdat zij met de toenmalige gemeente [.] een koopovereenkomst met betrekking tot de transformatorruimte heeft gesloten. In de premisse van de leveringsakte van 25 april 2016 wordt ook melding gemaakt van die eerdere koopovereenkomst tussen de gemeente en Rendo en van het feit dat partijen reeds toen de uitdrukkelijke bedoeling hadden om het transformatorstation juridisch te leveren, maar dat dat om onduidelijke redenen uitgebleven is. Van een huurovereenkomst met de gemeente was volgens Rendo in ieder geval geen sprake. Het gebouw moest - om geschikt te zijn als transformatorruimte - aan bepaalde bouwkundige eisen voldoen waardoor het voor de hand lag dat bouwkundige wijzigingen die nodig zijn voor het specifieke gebruik door Rendo, voor rekening van Rendo was.
Rendo heeft verder toegelicht dat alle lasten in verband met de ruimte voor haar rekening kwamen en dat de schade aan het transformatorstation en de gevolgschade wel degelijk als haar schade moet worden beschouwd, zodat zij vergoeding daarvan kan vorderen.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank treft dit betoog doel. De rechtbank gaat er van uit dat de met de brand gepaard gaande (herstel)kosten voor rekening van Rendo zijn gekomen, zodat Rendo gerechtigd is deze te vorderen van ASR. In de eerste plaats is van belang dat uit de leveringsakte van 25 april 2016 blijkt dat de intentie van de eigendomsoverdracht er al in 1998 was. De premisse, maar ook uit artikel 2 lid 4 en artikel 3 van die akte wijzen daar op. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat gebleken is dat Rendo de ruimte na het sluiten van de koopovereenkomst in 1998 jaren feitelijk heeft gebruikt. Op grond van de combinatie van deze omstandigheden wordt aangenomen dat de feitelijke bezitsverschaffing van het transformatorstation heeft plaatsgevonden voor de brand in 2013. Rendo droeg op het moment van de brand het risico van de zaak. Op grond van artikel 7:10 lid 1 BW is de zaak immers voor risico van de koper van de aflevering af, zelfs al is de eigendom nog niet overgedragen. ASR heeft niet gesteld, en het is ook niet gebleken, dat een hiervan afwijkende regeling is getroffen. Daarom kan als vaststaand worden aangenomen dat de schade als gevolg van de brand voor rekening van Rendo is gekomen.
Verzekeringsdekking door ASR voor aansprakelijkheid van [onderneming 1] jegens Rendo.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat Rendo van ASR kan verlangen dat als zij op grond van de aansprakelijkheidsverzekering een uitkering verschuldigd was aan [onderneming 1] , zij deze uitkering rechtstreeks aan Rendo betaalt. De vraag die voor ligt is daarmee of ASR jegens [onderneming 1] gehouden was tot het doen van een dergelijke uitkering.
4.15.
Rendo somt een samenstel van gedragingen op van [onderneming 1] , althans haar kok, die volgens haar, zeker bezien in onderlinge samenhang, gevaarzettend en onrechtmatig zijn jegens Rendo. Kort weergegeven komt het er volgens Rendo op neer dat de kok onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij de frituurinstallatie (te lang) onbeheerd heeft gelaten. Naast het onvoldoende toezichthouden heeft [onderneming 1] nagelaten om de frituurinstallatie (jaarlijks) te onderhouden en/of om deze grondig te inspecteren toen de automatische beveiliging veelvuldig aansprong en/of door na te laten onderdelen (de maximaalthermostaten) van de frituurinstallatie (eerder) te vervangen, aldus Rendo.
Tot slot stelt Rendo dat de frituurinstallatie een gebrekkige zaak is in de zin van artikel 6:173 BW.
ASR heeft de gestelde aansprakelijkheid op alle onderdelen bestreden. Volgens ASR is van doorslaggevend belang dat de precieze oorzaak van de brand niet is achterhaald. Zij wijst er op dat in het rapport van [onderneming 2] alleen mogelijke oorzaken voor het ontstaan van de brand worden genoemd. Deze mogelijke oorzaken zijn volgens ASR niet (elk) per definitie tot handelen of nalaten van de kok en/of [onderneming 1] terug te voeren. Zij stelt verder dat omdat de exacte oorzaak niet meer vastgesteld zal kunnen worden vanwege de slechte staat van de frituurinstallatie als gevolg van de brand ook niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een gebrekkige zaak.
4.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van de stukken en wat tijdens de zitting naar voren is gekomen voldoende is gebleken dat de frituurinstallatie niet voldeed aan de destijds geldende (veiligheids)eisen en daarmee een gevaar opleverde en dat [onderneming 1] als bezitter en bedrijfsmatig gebruiker van de installatie aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan. Dit betekent dat de stellingen van partijen over de aansprakelijkheid van [onderneming 1] voor de door Rendo genoemde gedragingen van de kok en/of [onderneming 1] dus onbesproken kunnen blijven. Hierna wordt nader ingegaan op de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW. Eerst moet echter worden opgemerkt dat een onderscheid tussen ASR als brandverzekeraar van [onderneming 1] en ASR als aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderneming 1] op zijn plaats is. In deze zaak is een bijzondere situatie ontstaan omdat in het kader van de brandverzekering een regeling is getroffen tussen [onderneming 1] en ASR. Vervolgens heeft de overdracht van de rechten van [onderneming 1] uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering op Rendo plaatsgevonden. Dit heeft tot gevolg gehad dat ASR in haar verschillende hoedanigheden tegengestelde standpunten heeft ingenomen over dezelfde kwesties. Ook de standpunten van [onderneming 1] en Rendo sluiten niet steeds volledig op elkaar aan. Partijen hebben wisselende standpunten ingenomen die voor hen op dat moment dienstig waren in de verschillende kwesties. Het stond partijen echter vrij om op deze manier te procederen. In deze procedure kunnen zij dit elkaar dan ook niet tegenwerpen. De stellingen die partijen over tegenstrijdige standpunten door de ander hebben ingenomen over de andere partij worden dan ook buiten beschouwing gelaten. In deze zaak is dus alleen in aanmerking genomen wat ASR in haar hoedanigheid als aansprakelijkheidsverzekeraar, en Rendo als partij die schade heeft geleden en vergoeding van deze schade vordert, heeft gesteld.
Op [onderneming 1] rust als bezitter van een gebrekkige frituurinstallatie risicoaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:173 BW/6:181 BW.
4.17.
Artikel 6:173 BW lid 1 bepaalt dat de bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken als de bezitter dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan daarvan zou hebben gekend.
Artikel 6:181 BW maakt een algemene uitzondering op het beginsel van de bezitter als aansprakelijke persoon in de zin van artikel 6:173 BW als iemand anders het bedrijf uitoefent en de zaak exploiteert. Voor deze zaak is dit onderscheid echter niet van belang. Het staat vast dat [onderneming 1] de bezitter was van de frituurinstallatie en dat zij de zaak ook exploiteerde.
4.18.
Artikel 6:173 BW legt dus een risico-aansprakelijkheid op de bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen. Volgens Rendo kan uit het rapport van [onderneming 2] worden afgeleid dat de frituurinstallatie moet worden beschouwd als een dergelijke gebrekkige zaak. Ter nadere onderbouwing wijst zij er op dat gebleken is dat geen beveiliging aanwezig was in de frituurinstallatie in het geval dat het relais zou falen. Er was maar één relais voor zowel de thermostaat als de maximaalbeveiliger, wat op basis van de toepasselijke NEN-norm niet was toegestaan. Rendo noemt verder dat uit het feit dat de olie oververhit is geraakt en gaan ontbranden al volgt dat zowel de temperatuurregelaar als de temperatuurbeveiliging niet goed functioneerden. Volgens haar is ook van belang dat voorafgaand aan de brand zich al problemen hadden voorgedaan met de thermostaat (de resetknop moest veelvuldig worden ingedrukt omdat de installatie steeds afsloeg) en dat kort voor de brand een reparatie heeft plaatsgevonden in verband met een klacht over het niet warm genoeg worden van de frituur. Ook het uitgebleven onderhoud en het (ruim) overschrijden van de levensduur van de thermostaten moeten volgens Rendo in aanmerking worden genomen.
4.19.
ASR stelt daar tegenover dat onbekend is of de frituurinstallatie voldeed aan de eisen die men daar in de gegeven omstandigheden aan mocht stellen en ook of deze een gevaar opleverde. Zij noemt dat de oorzaak van de brand niet duidelijk is geworden en ook niet meer achterhaald kan worden vanwege de slechte staat waarin de installatie na de brand is komen te verkeren. Dit is een omstandigheid die voor rekening van Rendo komt, aldus ASR. Het enkele feit dat brand is ontstaan is niet volgens haar voldoende om te concluderen dat de frituurinstallatie gebrekkig is.
4.20.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor toepassing van artikel 6:173 BW is nodig dat komt vast te staan dat het gevaar dat zich heeft verwezenlijk is te herleiden tot een gebrek in de zaak en dus een situatie die er niet had mogen zijn. Voldoende gebleken is dat hieraan is voldaan. In deze zaak is meer bekend dan alleen het feit dat brand is ontstaan. Ondanks het ontbreken van duidelijkheid over de exacte oorzaak, staat wel vast dat de brand is te herleiden tot de frituurinstallatie. Ook is duidelijk dat de oorzaak van de brand is gelegen in in ieder geval één van de drie mogelijke gebreken aan deze installatie. Deze worden genoemd in het rapport van [onderneming 2] :
  • falen van zowel de maximaalbeveiliging als de thermostaat,
  • een inwendig defect binnen het relais,
  • de afwezigheid van isolatie op de plaats waar de draad die is aangesloten op de behuizing de kortste afstand had tot de behuizing.
Al deze oorzaken kunnen, ook los van elkaar, gerelateerd worden aan oververhitting van de olie en daarna ontbranding. Naar het oordeel van de rechtbank kan er daarom vanuit gegaan worden dat de frituurinstallatie gevaar opleverde door een defect in de frituurinstallatie. De frituurinstallatie voldeed dus niet aan de eigenschappen die men daarvan redelijkerwijs mag verwachten.
4.21.
[onderneming 1] is als bezitter van de frituurinstallatie in beginsel aansprakelijk voor de schade die Rendo als gevolg van de brand heeft geleden. Dit is alleen anders is als aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken als [onderneming 1] het gevaar van brand op het tijdstip van het ontstaan daarvan zou hebben gekend. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 6:173 BW. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de uitzondering, ook wel tenzij-formule genoemd, in deze zaak niet op. De tenzij-formule eist dat wordt vergeleken met een fictieve situatie, namelijk met de situatie dat [onderneming 1] daadwerkelijk op de hoogte zou zijn geweest van het bijzondere gevaar dat met de gebreken aan de frituurinstallatie kleeft. Als in die fictieve situatie [onderneming 1] niet aansprakelijk zou zijn geweest op grond van artikel 6:162 BW voor de schade, is zij dat ook niet op grond van artikel 6:173 BW. Er zijn geen aanknopingspunten gegeven waaruit kan worden afgeleid dat het ontbreken van aansprakelijkheid van [onderneming 1] in die fictieve situatie aan de orde zou zijn geweest. Zelfs als wordt uitgegaan van de fictieve situatie dat het gebrek in de frituurinstallatie vrijwel gelijktijdig met de brand zou zijn ontstaan, is daarmee nog niet zonder meer gegeven dat van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad geen sprake is. Dit vereist een nadere onderbouwing en die ontbreekt.
4.22.
De conclusie is dat de frituurinstallatie een gebrekkige zaak is in de zin van artikel 6:173 BW waarvoor [onderneming 1] aansprakelijk is. Dit betekent dat is komen vast te staan ASR op grond van de aansprakelijkheidsverzekering op naam van [onderneming 1] gehouden is om het schadebedrag uit te keren. Gelet op de cessie zal zij dit bedrag aan Rendo moeten betalen.
De schade van Rendo
4.23.
Het staat vast dat omdat het transformatorstation van Rendo door de brand verloren is gegaan, zij eerst tijdelijke voorzieningen heeft moeten treffen om de elektriciteitsvoorziening van de inwoners van [plaatsnaam] te waarborgen en vervolgens nieuwe voorzieningen moest aanleggen. Rendo heeft gesteld dat haar totale schade € 318.666,49, te vermeerderen met de wettelijke rente bedraagt. Voor de onderbouwing van dit bedrag heeft Rendo verwezen naar het rapport van [onderneming 5] , dat in opdracht van ASR is opgesteld. ASR heeft tegen het schadebedrag geen verweer gevoerd, en tegen de verschuldigdheid van wettelijke rente evenmin. De vordering van Rendo tot vergoeding van het (lagere) bedrag aan schade van € 315.314,92 kan dan ook worden toegewezen.
4.24.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 27 februari 2013, de dag waarop Rendo de schade heeft geleden
4.25.
Rendo maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de cessie € 8.500,00. In het petitum komt dit echter niet terug. ASR heeft ten aanzien van deze schadepost gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar ontbreekt het causale verband tussen de schade en het onrechtmatig handelen van [onderneming 1] omdat Rendo er zelf voor heeft gekozen om op deze manier te procederen. Zij heeft volgens ASR te lang gewacht met het treffen van juridische maatregelen. Omdat Rendo hier vervolgens onvoldoende tegenover heeft gesteld, wijst de rechtbank deze vordering af.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.26.
Rendo maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 3.351,57. Rendo stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor het bestuderen van het dossier (ook de stukken inzake ASR tegen [onderneming 1] ), voor een uitgebreide briefwisseling met ASR, voor overleg met haar advocaat en correspondentie van haar advocaat met ASR. ASR voert aan dat deze kosten van kleur zijn verschoten door het aanhangig maken van deze procedure en als onderdeel van de verzochte proceskostenveroordeling moeten worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank treft dit doel. Rendo heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Niet is vast komen te staan dat de gestelde werkzaamheden dus buiten de regeling van de proceskosten ex artikel 241 Rv vallen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt dan ook afgewezen.
4.27.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rendo worden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
€ 4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.267,81
De wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen op de manier zoals weergegeven onder ‘de beslissing’.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [onderneming 1] in verband met de brand op 27 februari 2013 onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Rendo en dat ASR gehouden is haar verplichtingen onder de aansprakelijkheidsverzekering op naam van [onderneming 1] na te komen,
5.2.
veroordeelt ASR om aan Rendo te betalen een bedrag van € 315.314,92, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 februari 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt ASR in de proceskosten, aan de zijde van Rendo tot op heden begroot op € 9.267,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HH (4182)