In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.P. Kuhn, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. R. Wildeboer. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het primaire besluit van 9 november 2020 wees deze aanvraag af, omdat eiseres per 2 december 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 10 september 2021 gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 22 februari 2022, die via een beeldverbinding werd gehouden, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend, waaronder verklaringen van haar psycholoog en werkgever, maar de rechtbank heeft besloten om de verklaring van de psycholoog niet mee te nemen in de beoordeling, omdat deze te laat was ingediend en dit in strijd met de goede procesorde zou zijn. De rechtbank heeft wel de verklaring van de werkgever in haar beoordeling betrokken.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen passend waren voor eiseres. Eiseres had geen nieuwe medische stukken ingediend die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht had op de WIA-uitkering.