ECLI:NL:RBMNE:2022:752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/809-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot klacht Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 augustus 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen een brief van het Openbaar Ministerie van 15 december 2020, waarin het OM reageerde op klachten die de opposant had ingediend. De rechtbank had zich in de eerdere uitspraak onbevoegd verklaard, omdat de brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De opposant ging in verzet tegen deze beslissing, maar heeft niet verzocht om een zitting.

De rechtbank overwoog dat de brief van het Openbaar Ministerie geen besluit was, zoals gedefinieerd in artikel 1:3 van de Awb. Klachten en aangiften, evenals de reacties daarop, vallen niet onder de definitie van een besluit. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter onbevoegd is om zich te buigen over zaken die betrekking hebben op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals vastgelegd in artikel 1:6 van de Awb. De opposant had in zijn verzetschrift fouten in het proces-verbaal van 20 april 2010 aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van de onbevoegdverklaring.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De beslissing is definitief, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/809-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen de brief van het Openbaar Ministerie van 15 december 2020.
In de uitspraak van 24 augustus 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 24 augustus 2021 zich onbevoegd verklaard, omdat de brief van 15 december 2020 – waartegen opposant beroep had ingesteld – geen besluit was in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Awb.
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
4. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2021 niet juist was.
5. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2021 niet juist, omdat het Openbaar Ministerie geheel ten onrechte het proces-verbaal van 20 april 2010 als certificering heeft gebruikt voor de doorzoeking van de woning van opposant. Dit proces-verbaal is volgens opposant valselijk opgemaakt.
6. De rechtbank is het niet eens met opposant. De brief van 15 december 2020 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
7. De brief van 15 december 2020 is een reactie van het Openbaar Ministerie op klachten die door opposant zijn ingediend op 10 oktober 2020, 25 oktober 2020 en
12 december 2020. Klachten en aangiften, of reacties daarop, worden niet gezien als besluiten zoals bedoeld in de Awb, omdat zij niet voldoen aan de definitie van een besluit zoals neergelegd in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarvan is bij klachten en aangiften geen sprake. Daarnaast is in artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaald dat artikel 8:1 van de Awb – dat de mogelijkheid biedt om beroep in te stellen bij de bestuursrechter – niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In zijn verzetschrift van 10 september 2021 en de aanvullingen daarop van 4 januari 2022, wijst opposant op fouten in het proces-verbaal van 20 april 2010 en verzet opposant zich tegen de afwijzing van het Openbaar Ministerie om zijn aangifte in behandeling te nemen. De klacht(en) van opposant hebben aldus betrekking op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb, is de bestuursrechter onbevoegd om zich hierover te buigen.
8. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
24 augustus 2021 in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.