ECLI:NL:RBMNE:2022:744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4037
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van CAK inzake proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser op 3 september 2020 bezwaar ingediend tegen een besluit van het CAK, dat op 4 juni 2020 was genomen. Na het indienen van het bezwaar heeft het CAK op 29 oktober 2020 een beslissing genomen, waartegen eiser op 9 november 2020 beroep heeft ingesteld. Op 27 november 2020 heeft het CAK het eerdere besluit ingetrokken en de bezwaren van eiser gegrond verklaard. Eiser heeft echter verzocht om een vergoeding voor zijn proceskosten, maar heeft het beroep niet ingetrokken. Het CAK heeft niet gereageerd op dit verzoek.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser niet inhoudelijk behandeld zal worden, omdat het CAK heeft gedaan wat eiser wilde door het besluit in te trekken. Eiser heeft geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep, en de rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat het CAK geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten, omdat het niet heeft gereageerd op het verzoek van eiser.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 759,- en heeft het CAK veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 4 maart 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: I. Garlemos),
en

CAK Bezwaar en Beroep, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 3 september 2020 bezwaar ingediend tegen het primaire besluit van 4 juni 2020. Vervolgens heeft verweerder op 29 oktober 2020 een beslissing op bezwaar genomen en daartegen heeft eiser op 9 november 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 november 2020 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin hij eisers bezwaren gegrond heeft verklaard en het besluit van 4 juni 2020 heeft ingetrokken. Eiser heeft daarna gevraagd om een vergoeding voor zijn proceskosten, maar niet het beroep ingetrokken.
Verweerder heeft niet gereageerd op eisers verzoek om vergoeding van zijn proceskosten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend tegen het besluit van 29 oktober 2020 en eisers verzoek om vergoeding van zijn proceskosten.
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
3. Verweerder heeft op 29 oktober 2020 een besluit genomen. Eiser is hiertegen in beroep gegaan. Op 27 november 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 29 oktober 2020 en dat hij dit besluit intrekt. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde. Eiser heeft dan ook geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep niet heeft ingetrokken.
4. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
5. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiser te vergoeden.
6. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb).
7. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 759,-).
8. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser betalen (artikel 8:4, zevende lid,
van de Awb). Omdat dit rechtstreeks uit de wet volgt, zal eiser zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.