ECLI:NL:RBMNE:2022:742

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
16/073023-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 4 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2019 in Amersfoort zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verdachte, zijn raadsvrouw en de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zware mishandeling, waarbij de verdachte het slachtoffer van een trap heeft geduwd, wat resulteerde in een ontwrichting van het enkelgewricht en een gebroken bovenarm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangifte van het slachtoffer in overweging genomen. De getuige heeft gedetailleerd verklaard wat zij heeft waargenomen tijdens het incident, en de rechtbank heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen. De verdachte heeft ontkend opzettelijk te hebben gehandeld en stelde dat hij in een reflex handelde om niet te vallen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door het slachtoffer van de trap te duwen, wat heeft geleid tot ernstig letsel.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en heeft een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/073023-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juli 2019, 22 november 2019 en (na verwijzing door de politierechter op de inhoudelijke behandeling van) 21 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, alsmede advocaat mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. feit 1 primair:op 6 februari 2019 in Amersfoort [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
t.a.v. feit 1 subsidiair:op 6 februari 2019 in Amersfoort een poging heeft gedaan om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
t.a.v. feit 1 meer subsidiair:op 6 februari 2019 in Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld, hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken niet de overtuiging volgt dat haar cliënt de aangever met opzet van de trap heeft gegooid. De verklaring van getuige [getuige] lijkt op een heel aantal punten uit interpretaties en eigen invullingen te bestaan, niet uit waarnemingen. Bovendien kan zij, gelet op de afstand waarop zij zich bevond en de feitelijke situatie ter plaatse, niet alles waarover zij verklaart, gezien hebben. De verklaringen van verbalisanten dat verdachte rustig was en geen agressieve houding had, ondersteunen de verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft op 13 februari 2019 aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard:
Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . Op 6 februari 2019 liep ik mijn woning uit. Op het moment dat ik bovenaan de trap stond, zag ik dat de ex-man van mijn buurvrouw versneld de trap op kwam. Zonder iets te zeggen pakte hij mij met zijn rechterhand bij mijn kraag stevig vast. Direct hierop duwde hij mij in een beweging naar links. Ik voelde dat hij mijn kraag losliet en mij vervolgens met kracht een harde duw naar voren met zijn hand in mijn nek gaf. Hij duwde mij van de trap af. Ik viel vervolgens voorover de trap af, dus van de eerste verdieping naar de begane grond. [2] Beneden aan de trap, kwam ik op de stoep te liggen. Ik zag dat de ex man van de buurvrouw de trap afliep en weer op mij afkwam. Hij zette zijn knie op mijn linkerschouder en greep mij met zijn rechterarm in een nekklem houding. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 december 2021 het volgende verklaard:
Het klopt dat ik op 6 februari 2019 in Amersfoort betrokken was bij een incident met de buurman van mijn ex. Ik nam de trap van de begane grond naar de eerste verdieping. Toen ik naar boven liep, zag ik de buurman. Wij kwamen tegenover elkaar te staan op de trap. [4]
[getuige] heeft op 14 februari 2019 een verklaring als getuige afgelegd en onder meer het volgende verklaard:
Op woensdag 6 februari 2019 liep ik terug naar mijn woning. Ik zag dat er een man op de parkeerplaats liep voor de woningen. Ik zag dat de man liep in de richting van de trap van de woningen [nummer] en [nummer] op de [straat] . Ik zag dat op de trap een man stond, die ik later herkende als mijn overbuurman. Ik zag dat de onbekende man met zijn armen gespreid de trap op liep. Ik zag dat de overbuurman halverwege de trap stond. [5] (…) Ik zag dat de onbekende man, de overbuurman met twee handen vast pakte. Ik zag dat de onbekende man, de buurman bij zijn kraag pakte. Ik zag dat de onbekende man, de buurman langs hem van de trap gooide. Ik zag dat de overbuurman hard op de grond terecht kwam. Ik zag dat de onbekende man niet ten val kwam. Ik zag toen dat de onbekende man boven op de overbuurman ging liggen. Ik hoorde ondertussen dat de overbuurman begon te schreeuwen. Ik hoorde hem meerdere malen auw roepen. [6]
Verbalisant [verbalisant] heeft onderzoek gedaan naar de trap:
Ik zag dat de trap erg steil was, maar dit heb ik niet goed kunnen
weergeven aan de hand van een foto. Ik zag dat de trap redelijk hoog was. Ik vermoed dat hij tussen de 3 en 2.5 meter hoog is. [7]
Op 18 februari 2019 is in de over [slachtoffer] opgemaakte geneeskundige verklaring onder meer het volgende geschreven:
Uitwendig waargenomen letsel: ontwrichting enkelgewricht + botbreuk bovenarm links waarvoor operatie. Geschatte duur van genezing: 6-12 maanden. [8]
In een brief van 2 juli 2019, ondertekend door dr. [A] , traumachirurg in het Meander Medisch Centrum, staat het volgende geschreven:
De heer [slachtoffer] bezocht de Spoedeisende Hulp van ons ziekenhuis d.d. 6-2-2019. Bij lichamelijke en aanvullende diagnostiek werd een Chopart luxatie waargenomen bij de rechtervoet en een 4-part subcapitale humerusfractuur aan de linkerzijde. Direct heeft er op die dag onbloedige repositie plaatsgevonden van de Chopart luxatie. Daarop heeft gipsimmobilisatie plaatsgevonden. Gedurende dezelfde opname heeft operatie plaatsgevonden van de proximale humerusfractuur. Met patiënt is besproken dat er blijvend letsel zal zijn van zowel de rechtervoet als de linkerschouder. Patiënt is uiteindelijk ontslagen op 01-03-2019 naar een revalidatieafdeling bij ons in het ziekenhuis. Patiënt heeft zich uiteindelijke meerdere malen bij ons op de polikliniek gemeld, waarbij uiteindelijk het gips van de voet verwijderd werd. Weken later kwam patiënt weer op de polikliniek. Aanvullende diagnostiek middels foto en CT-scan van de rechtervoet laat een subluxatiestand van het talonaviculaire gewricht zien, wederom op Chopart niveau. Zodoende hebben wij patiënt wederom opgenomen om geopereerd te worden aan zijn voet op 07-06-2019. Patiënt heeft opgenomen gelegen tot 24-06-2019. De prognose van de voet is redelijk tot goed. Er zal altijd een afwikkelingsprobleem zijn, echter de klachten van het vastzetten van het talonaviculaire gewricht kunnen minimale beperkingen opleveren. Echter de functie van het schoudergewricht is ernstig verstoord. De prognose daarvan is slecht. Arbeidsongeschiktheid is nu nog lastig in te schatten maar zeker 12 tot 16 weken. Posttraumatische artrose mag zeker verwacht worden bij de beide bovengenoemde letsels. [9]
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de heer [slachtoffer] met opzet van de trap bij diens woning heeft geduwd en hem kort daarna op de grond gefixeerd heeft. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de waarnemingen van getuige [getuige] . Zij beschrijft op essentiële punten consistent en gedetailleerd wat zij heeft waargenomen en heeft deze waarnemingen kunnen doen vanuit de positie waar zij zich bevond. Deze waarnemingen passen bij zowel de aangifte door [slachtoffer] , als bij het door de arts geconstateerde letsel. Dat zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris, negen maanden na het incident, ook aangeeft dat zij heeft gezien dat de buurman verdachte eerst van de trap heeft geprobeerd te duwen doet daar onvoldoende aan af. De rechtbank kent meer gewicht toe aan haar verklaring zoals ze kort na het incident heeft afgelegd. Daarin verklaart zij niet over een eerder gegeven duw. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs als de verklaring van de getuige op dit punt klopt, zij onmiddellijk daarop heeft verklaard dat verdachte uit boosheid de buurman van de trap heeft gegooid, maar niet dat verdachte is gevallen door deze duw.
De verklaring van verdachte dat hij door een duw van de buurman uit evenwicht werd gebracht en in een reflex de buurman vastpakte om niet te vallen, acht de rechtbank op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Getuige [getuige] beschrijft dat [slachtoffer] halverwege de trap stond toen verdachte hem eraf gooide. Verbalisant [verbalisant] beschrijft een steile trap van ongeveer 2,5 a 3 meter hoog. Wanneer iemand halverwege een dergelijke trap wordt geduwd/gegooid, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans met zich op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft door [slachtoffer] te gooien/duwen deze kans aanvaard en [slachtoffer] heeft ook daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 februari 2019 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontwrichting van het enkelgewricht en een gebroken (boven)arm heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met kracht van een trap te duwen en/of te gooien en vervolgens voornoemde [slachtoffer] te fixeren en/of een houdgreep bij voornoemde [slachtoffer] aan te leggen terwijl hij, verdachte, bovenop voornoemde [slachtoffer] lag.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop in de zaak en met het gegeven dat een veroordeling ervoor zal zorgen dat hij niet meer werkzaam zal kunnen zijn bij justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zonder enige directe aanleiding aangever van een steile stenen trap geduwd. Aangever heeft hierdoor ernstig blijvend letsel opgelopen. De verstrekkende gevolgen die dit heeft gehad blijken duidelijk uit de geschreven slachtofferverklaring en de toelichting die ter zitting door de raadsman van de benadeelde partij is gegeven. Aangever zal voor de rest van zijn leven met de gevolgen hiervan moeten leren omgaan. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel van de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 december 2021. Daaruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Dit weegt noch in strafverzwarende zin noch in strafverminderende zin mee bij de bepaling van de straf.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank daarnaast gebleken dat verdachte mede door de hier voorliggende zaak niet langer voor justitie werkzaam is.
Overschrijding van de redelijke termijn
In strafzaken heeft als uitgangspunt te gelden dat binnen vierentwintig maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen dient te zijn. De redelijke termijn in deze zaak is op 6 maart 2019 aangevangen met het op die datum afgenomen verdachtenverhoor. De rechtbank wijst op 4 januari 2022 vonnis, twee jaar en tien maanden na dit moment. De redelijke termijn is daarmee met tien maanden geschonden zonder dat hiervoor een goede reden is. Verdachte heeft ter zitting uitgelegd dat dit tijdsverloop een zware wissel op hem heeft getrokken, zowel in zijn thuissituatie, als op werk. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
Conclusie
De aard van het feit en de ernst van het letsel dat door aangever is opgelopen, rechtvaardigen in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden, zoals ook de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal in deze zaak in het voordeel van verdachte van dat uitgangspunt afwijken. Dat rechtbank houdt, in sterkere mate dan de officier van justitie, rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is na dit tijdsverloop niet langer passend. Daarbij betrekt de rechtbank de nagenoeg blanco justitiële documentatie van verdachte en de gevolgen die de zaak al voor verdachte heeft gehad.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uur passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.498,16 te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaande uit € 248,16 materiële schade, € 10.000,- immateriële schade en € 1.250,- aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de kosten die zien op het opvragen van medische informatie op het standpunt gesteld dat deze moeten worden afgewezen omdat het opvragen van medische informatie kosteloos behoort te zijn. Ten aanzien van de reiskosten heeft zij aangevoerd dat deze niet in rechtstreeks verband staan met de schadeveroorzakende gebeurtenis. De schade waarvoor de reiskosten zijn gemaakt, is immers niet ontstaan door de val, maar omdat benadeelde de medische adviezen niet correct heeft opgevolgd. Hiermee is niet voldaan aan de schadebeperkingsplicht die op benadeelde rust. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsvrouw dat de stellingen die daarover door benadeelde zijn ingenomen niet stroken met de overlegde medische stukken. De onderbouwing voor de immateriële schade is onvoldoende en om die reden moet de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair dient dit bedrag gematigd te worden. Ten aanzien van de proceskosten stelt de raadsvrouw dat in het kader van de schadebeperkingsplicht de benadeelde partij een raadsman had moeten kiezen die hem op basis van een toevoeging kosteloos bij had kunnen staan. Subsidiair dient het liquidatietarief gehanteerd te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de kosten ter verkrijging van medische informatie toewijsbaar zijn. Vast staat dat de benadeelde partij deze kosten heeft gedragen. Het recht op kosteloze verstrekking van medische stukken waarnaar door de raadsvrouw van verdachte is verwezen, ziet op het verkrijgen van een kopie van het medisch dossier. Het gaat hier in kwestie echter om een door een arts opgestelde, uitgebreide brief waarin een toelichting op de medische status van benadeelde wordt gegeven. Deze kosten komen ex artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking en zullen door de rechtbank tot een bedrag van € 102,96 worden toegewezen.
De rechtbank wijst ook de reiskosten ter hoogte van € 145,20 toe. De schadebeperkingsplicht waarnaar door de verdediging wordt verwezen houdt in dat het slachtoffer de verplichting heeft om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem verlangd mag worden. De rechtbank overweegt dat uit de medische stukken volgt dat de nodige medische behandelingen niet gevolgd konden worden omdat benadeelde daar verzekeringstechnisch niet de mogelijkheid toe had. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdere beperking van de schade niet van benadeelde kon worden verlangd. Het verweer wordt zodoende verworpen.
De toegewezen materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 (datum uitspraak) tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt, mede gelet op de ernst van het letsel en hetgeen in soortgelijke gevallen wordt toegekend, dat een deel van de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 5.000,- in dit geval billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2019 (datum schadeveroorzakende gebeurtenis).
Namens de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.248,16, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 (materiële schade) respectievelijk 6 februari 2019 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 61 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Proceskosten
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden conform het liquidatietarief kanton op (2 x € 311,- =) € 622,-. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken, die op dit moment worden geschat op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de verdediging op de schadebeperkingsplicht op dit punt moet worden verworpen. De rechtbank overweegt dat schade die in artikel 6:101 BW wordt bedoeld, niet tevens de proceskosten zoals die hier gevorderd worden omvat.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
-
als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.248,16 (bestaande uit € 248,16 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 over € 248,16 (materiële schade) en vanaf 6 februari 2019 over € 5.000,00 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 622,-;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 5.248,16 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2022 over € 248,16 (materiële schade) en vanaf 6 februari 2019 over € 5.000,00 (immateriële schade) tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 61 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Bruin, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 6 februari 2019 te Amersfoort, althans in Nederland
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontwrichting van het
enkelgewricht en/of een gebroken (boven)arm en/of een gebroken
schouder, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) van
een trap te duwen en/of te gooien en/of (vervolgens) voornoemde
[slachtoffer] te fixeren en/of een houdgreep bij voornoemde [slachtoffer] aan te
leggen (terwijl hij, verdachte, bovenop voornoemde [slachtoffer] lag);
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 februari 2019 te Amersfoort, althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (met kracht) van een trap heeft
geduwd en/of gegooid en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] heeft
gefixeerd en/of een houdgreep bij voornoemde [slachtoffer] heeft aangelegd
(terwijl hij, verdachte, bovenop voornoemde [slachtoffer] lag)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 6 februari 2019 te Amersfoort, althans in
Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht)
van een trap te duwen en/of te gooien en/of (vervolgens) voornoemde
[slachtoffer] te fixeren en/of een houdgreep bij voornoemde [slachtoffer] aan te
leggen (terwijl hij, verdachte, bovenop voornoemde [slachtoffer] lag),
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een ontwrichting van
het enkelgewricht en/of een gebroken (boven)arm en/of een gebroken
schouder, ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 maart 2019, genummerd PL0900-2019068077, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 47. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 11.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 12.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 21 december 2021.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 23.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 24.
7.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 25.
8.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een geneeskundige verklaring van 18 februari 2019, p. 16.
9.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een brief van dr. [A] d.d. 2 juli 2019, ongenummerd.