ECLI:NL:RBMNE:2022:736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woningurgentie op medische gronden en beoordeling van persoonlijke noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een urgentieaanvraag voor woningurgentie door de gemeente Utrecht. Eiser, die samen met zijn partner en drie minderjarige kinderen in een driekamerappartement woont, heeft de urgentieaanvraag ingediend op medische gronden, omdat zijn partner lijdt aan epilepsie en de beperkte woonruimte een negatieve impact heeft op haar gezondheid en de ontwikkeling van de kinderen. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening regio Utrecht 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere persoonlijke noodsituatie was die niet aan eiser kon worden verweten. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de gemeente de problematiek van de kinderen onvoldoende heeft betrokken in de beoordeling, maar oordeelt dat dit gebrek niet heeft geleid tot schade voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de urgentieaanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 13 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleider van het Buurtteam, [naam] . [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 3 maart 2021 een urgentie op medische gronden aangevraagd. Eiser woont samen met zijn partner en drie minderjarige kinderen in een driekamerappartement, waarvan twee slaapkamers. De partner van eiser heeft epilepsie met gegeneraliseerde aanvallen. Door de te krappe woning en de verstoorde nachtrust ervaart zij veel stress, wat impact heeft op haar gezondheid. Daarnaast worden de kinderen door de te krappe woning beperkt in hun psychische en sociale ontwikkeling wat terug te zien is in hun schoolprestaties. In beroep heeft eiser nog een psychologisch onderzoek van hemzelf overgelegd, waaruit blijkt dat hij zelf psychische heeft en veel stress ervaart, omdat hij veel zorg van de kinderen op zich moet nemen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de urgentieaanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de algemene voorwaarden onder artikel 2.5.1, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Huisvestingsverordening regio Utrecht 2019 (Huisvestingsverordening). Eiser heeft niet aangetoond dat sprake is van een persoonlijke noodsituatie, die is ontstaan buiten de eigen schuld van eiser en die voor eiser niet was te voorzien. Toen de partner van eiser met haar kind bij eiser kwamen inwonen, was de woning passend, maar eiser had kunnen voorzien dat de woning niet geschikt is voor een gezin met drie kinderen. Volgens de Huisvestingsverordening wordt geen urgentie verleend bij problemen bij gebrek aan woonruimte, bijvoorbeeld kamertekort, na gezinsuitbreiding. Daarbij komt dat uit de door eiser overgelegde brief van het UMC blijkt dat de partner van eiser sinds jonge leeftijd epilepsie heeft en dat een verstoorde nachtrust de kans op aanvallen kan doen toenemen, maar dat niet vastgesteld dat er sprake is van dergelijke situatie waarin de aanvallen verergeren. Daarnaast is aan eiser een termijn gegeven voor het inleveren van verdere medische gegevens, maar verweerder heeft geen aanvullende gegevens ontvangen. Aan een onderzoek naar urgentieverlening op medische gronden (de specifieke voorwaarden) komt verweerder daarom niet toe. Ook ziet verweerder geen aanleiding om de hardheidsclausule op de situatie van eiser toe te passen, omdat niet gesproken kan worden van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie als gevolg van de woonsituatie in Utrecht.
Algemene voorwaarden
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie die eiser niet had kunnen voorzien en die niet aan eiser verweten kan worden. Eiser verwijst naar de in bezwaar aangevoerde problematiek van de kinderen vanwege de te krappe woning en de in beroep overgelegde verklaring van mevrouw [naam] van 20 mei 2021 en van de heer [naam] van 16 juni 2021. Daarnaast lijdt het hele gezin onder de aanwezige schimmel en huisstofmijt in welk kader een Saneringsplan is opgesteld. Verder valt het krijgen van kinderen volgens eiser onder de categorie “buiten eigen schuld”. Eiser kon namelijk niet voorzien dat de gezinsuitbreiding zou leiden tot een noodsituatie. Eiser verwijst ook naar het door hem in beroep overgelegde medisch dossier van het UMC ten aanzien van de medische gegevens van zijn partner en naar medische gegevens ten aanzien van eiser zelf.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor een urgentieverklaring. Op grond van de Huisvestingsverordening is vereist dat sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie, die aan eiser verweten kan worden en die voor eiser niet was te voorzien. Problemen bij gebrek aan woonruimte, zoals kamertekort na gezinsuitbreiding, leiden volgens de Huisvestingsverordening op zichzelf niet tot urgentie. De door eiser gestelde problemen maken dit niet anders. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de overgelegde medische verklaringen van het UMC van 7 maart 2019 en 18 januari 2021 blijkt dat de partner van eiser epilepsie heeft waarvoor zij medicatie slikt, zij sinds 2014 vijf epileptische aanvallen heeft gehad, dat een gestoorde nachtrust de kans op een epileptische aanval kan doen toenemen en een adequate nachtrust van groot belang is voor de behandeling, maar dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat het gebrek aan woonruimte daadwerkelijk tot epileptische aanvallen bij de partner van eiser heeft geleid. In beroep heeft eiser nog het medisch dossier van het UMC ten aanzien van zijn partner overgelegd. Verweerder heeft deze informatie niet in zijn beoordeling kunnen betrekken. Ter zitting heeft verweerder, ondanks het feit dat het bestreden besluit ex-tunc beoordeeld dient te worden, zich op het standpunt gesteld dat het medisch dossier geen andere conclusie oplevert. Uit dit dossier blijkt namelijk dat het ten tijde van de aanvraag om urgentie goed ging met de partner van eiser en zij geen aanvallen meer heeft gehad. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat het in beroep overgelegde psychologisch onderzoek van eiser zelf het voorgaande evenmin anders maakt. Het feit dat eiser psychische klachten ervaart door stress en een gebrek aan nachtrust is onvoldoende om een bijzondere persoonlijke noodsituatie aan te nemen. Ditzelfde geldt voor de in beroep overgelegde saneringsadviesplan huisstofmijt van 4 juni 2021.
5. De rechtbank is echter wel van oordeel dat verweerder ten onrechte de door eiser gestelde problematiek van zijn twee zoons niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Uit de door eiser in bezwaar overgelegde brieven van het Buurtteam van 3 maart 2021 en van het OBS de [naam] van 16 november 2020 blijkt dat men zich zorgen maakte over de ontwikkeling van de zoons en dat het voor de ontwikkeling van de jongens belangrijk is dat zij zich vrij kunnen bewegen. De oudste zoon heeft veel frustraties en kan erg boos worden. Dit kan hij thuis niet uiten vanwege de problematiek van zijn moeder. De jongste zoon is meer teruggetrokken op school, maar drukker thuis. Het lag op weg van verweerder om deze gestelde belangen van de kinderen van eiser in zijn beoordeling te betrekken. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat levert een motiveringsgebrek op. De beroepsgrond van eiser slaagt in zoverre.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit gebrek echter gepasseerd worden op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit deze twee stukken onvoldoende blijkt dat sprake is van daadwerkelijke ontwikkelingsschade verband houdende met de te krappe woning. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De stellingen van eiser op dit punt maken dit niet anders.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser betaalde griffiekosten.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,–; en
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,– te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.