Overwegingen
1. Eiseres woont aan de [adres] in [plaats] , naast het perceel van [naam] aan de Westbroekse [adres] in [plaats] . Op 27 maart 2020 heeft [naam] een aanvraag ingediend voor een horeca exploitatievergunning, categorie 4 en 5 van het Bestemmingsplan Maarsseveense Plassen e.o. , waarbij een bestaand bedrijf (restaurant [naam] ) wordt overgenomen. Verweerder heeft de vergunning verleend. Tegen dat besluit is eiseres in bezwaar gegaan.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De aanvraag voor de horeca exploitatievergunning is gedaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan is horeca-categorie 4 en 5 op het perceel toegestaan. Een terras is toegestaan binnen de aanduiding op de plankaart. Artikel 25.3 van het bestemmingsplan is in het geval van [naam] niet van belang, omdat dat artikel ziet op parkeernormen die in acht moeten worden genomen bij de beoordeling van aanvragen van omgevingsvergunningen voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken. In dit geval is daar geen sprake van, omdat het gebruik hetzelfde blijft en alleen de eigenaar van het bedrijf wijzigt. Er is dan ook geen omgevingsvergunning vereist. Bovendien is er geen sprake van toename aan parkeerbehoefte, omdat het een overname van een bestaand bedrijf betreft. Ten aanzien van de woon- en leefsituatie heeft de politie een nieuw advies uitgebracht waarin de woon- en leefsituatie is getoetst en positief is beoordeeld. Uit de verleende vergunning blijkt ook wat de specifieke openingstijden van het restaurant zijn en wat de specifieke aanduiding van het terras is, waardoor de belangen in het kader van de woon- en leefsituatie voldoende zijn gewaarborgd.
Strijd met bestemmingsplan
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat de verleende vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Er is sprake van een nieuw bedrijf en geen overname van een bestaand bedrijf. Voor dit nieuwe bedrijf dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden, omdat:
1) In de plattegrond die als bijlage bij de aanvraag en bij de verleende exploitatievergunning is gevoegd, een winkel is ingetekend. Door de verruimde openingstijden is niet duidelijk hoe groot de rol van de winkel zal zijn en daarom kan niet van een winkelfunctie van ondergeschikte aard worden gesproken.
2) Er is verwarring ontstaan over de vraag waar het bedrijf uit bestaat. In de aanvraag staat dat er een partycentrum zou komen. Hoewel de aanvraag voor wat betreft het partycentrum is ingetrokken, staat er nog wel een rookruimte ingetekend op de plattegrond.
3) Verweerder is uitgegaan van een andere bruto vloeroppervlakte dan onder de voorheen geldende exploitatievergunning.
4) [naam] voldoet niet aan de geldende parkeernormen en verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek verricht naar de parkeerdruk ter plaatse.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de APV wordt een aanvraag voor een exploitatievergunning geweigerd indien sprake is van strijd met het bestemmingsplan, De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op de punten die eiseres ter discussie stelt geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan waarvoor een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd zou moeten worden.
5. Niet in geschil is dat op grond van het bestemmingsplan ‘horeca’ op de huidige locatie is toegestaan. Uit de aanvraag, de bijgeleverde plattegrond en de brief van derde-belanghebbende van 20 april 2020 waarmee de aanvraag voor een partycentrum (shisha lounge) is ingetrokken, blijkt dat de exploitatievergunning is aangevraagd voor het exploiteren van horeca categorieën 4 en 5 (restaurant/eetcafé en cafetaria/snackbar). In de aanvraag is in paragraaf 3, onderdeel b (hotel/pension/bed & breakfast, restaurant, eetcafé en snackbar) en onderdeel f (partycentrum) omcirkeld en met de brief van derde-belanghebbende is de aanvraag voor onderdeel f ingetrokken. Uit de exploitatievergunning blijkt dat deze vergunning vervolgens ook daadwerkelijk is verleend voor horecacategorieën 4 en 5, en niet voor een winkel. Het feit dat op de plattegrond een winkel staat ingetekend, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting toegelicht er niet mee bekend te zijn dat er een winkel wordt geëxploiteerd en derde-belanghebbende heeft verklaard dat daarvan ook geen sprake is. Eiseres heeft niet op andere wijze haar stelling onderbouwd dat er naast het restaurant ook sprake is van een winkel.
6. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn stelling dat het bruto vloeroppervlak van [naam] niet is gewijzigd ten opzichte van het bruto vloeroppervlak van restaurant [naam] . In de uitspraak van 18 maart 2016 is de rechtbank weliswaar uitgegaan van een bruto vloeroppervlakte van 247,79 m2 voor restaurant [naam] , terwijl in de exploitatievergunning verweerder is uitgegaan van een bruto vloeroppervlakte 183,5 m2 voor [naam] . Verweerder heeft echter in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat (i) het bruto vloeroppervlakte 325 m2 bedraagt, en dat (ii) er weliswaar – abusievelijk – eerder verschillende aantallen m2 voor het bruto vloeroppervlak genoemd zijn, maar dat – wat daar ook van zij - de omvang van het gebouw niet is veranderd ten opzichte van de omvang van het gebouw van [naam] . Verweerder verwijst daartoe naar de plattegronden van het gebouw in het procesdossier die voor beide horecagelegenheden gelijk zijn. Ten aanzien van het terras is tussen partijen – gezien de bestemming verkeer die op een gedeelte van het perceel rust – niet in geschil dat dit op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het terras van [naam] de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale omvang overschrijdt.
7. Gezien het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat op de door haar gestelde punten ad 1) – 3) sprake is van een wijziging van de onderneming waarvoor de derde-belanghebbende een omgevingsvergunning dient aan te vragen.
8. In het verlengde daarvan volgt de rechtbank voor wat betreft punt 4) verweerder in zijn stelling dat niet onderzocht hoeft te worden of [naam] kan voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de daartoe geldende parkeernormen zoals opgenomen in het bestemmingsplan in artikel 25.3.1. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit artikel ziet op de beoordeling van de parkeergelegenheid in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen of bouwwerken. Nu daar in het geval van [naam] geen sprake van is, heeft verweerder ook niet opnieuw hoeven te beoordelen of aan deze parkeernormen wordt voldaan. Indien het vermoeden bestaat dat [naam] niet voldoet aan de vereiste parkeernormen zoals die van toepassing zijn voor restaurant [naam] , dan kan eiseres een handhavingsverzoek bij verweerder indienen.
9. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat de ruime openingstijden lijden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat. Verweerder heeft daarbij allereerst niet inzichtelijk gemaakt welke exacte openingstijden gelden. Uit het primaire besluit blijkt dat de openingstijden van het terras gelijk zijn aan die van het restaurant, en dat dus het terras tot 0:00 uur ’s nachts open mag zijn. Artikelen 17.3.3 en 18.3.2 van het bestemmingsplan bepalen echter dat het terras om 23:00 uur gesloten moet zijn. Daarnaast heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe de verruimde openingstijden zijn afgewogen in het belang van het woon- en leefklimaat, aangezien restaurant [naam] beperktere openingstijden kende. Het politierapport van 2 mei 2021 verschaft geen duidelijk daarover, nu geen rekening is gehouden met het toenemende aantal bezoekers door de verruimde openingstijden en dat daardoor de belasting continu zal zijn.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2:28, derde lid, van de APV kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Aan de burgemeester komt een eigen beoordelingsvrijheid toe, die de rechtbank dient te respecteren en daarom slechts terughoudend kan toetsen. De rechtbank beantwoordt daarom de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het woon- en leefklimaat niet ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed door de exploitatievergunning.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verleende exploitatievergunning niet zal leiden tot een negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Verweerder wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de feitelijke situatie van [naam] geheel gelijk is aan die van restaurant [naam] , waardoor de belasting van het woon-en leefklimaat gelijk is en dit daarom niet nader onderzocht behoeft te worden.
13. Er is immers geen duidelijkheid verkregen over de (feitelijke) openingstijdens van restaurant [naam] . Uit de uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2016 volgt dat restaurant [naam] een sluitingstijd kende van 0:00 uur doordeweeks en 01:00 in het weekend. Uit de exploitatievergunning van restaurant [naam] volgt een sluitingstijd van 03:00 doordeweeks en 04:00 in het weekend. Hoewel er geen openingstijd uit de vergunning blijkt, heeft verweerder ter zitting aangegeven dat volgens de APV restaurant [naam] om 07:00 mocht openen. Uit het geluidsonderzoeksrapport van [naam] van 1 september 2017 blijkt dat de feitelijke openings- en sluitingstijd van restaurant [naam] van 17:00 tot 01:00 was, zowel doordeweeks als in het weekend. Daarbij komt dat ook omtrent de openingstijden van [naam] onduidelijkheid bestaat. Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de sluitingstijd van het terras van [naam] 23:00 uur is. Uit het bestreden besluit blijkt dat de openingstijden van het terras gelijk zijn aan de openingstijden van het restaurant (van 9.00 – 24.00 uur). Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het om een verschrijving gaat en dat het terras om 23.00 uur dient te sluiten. Wanneer daadwerkelijk sprake is van een verschrijving, dan dient dit wel in de exploitatievergunning aangepast te worden. Dit te meer nu er anders op dit punt wel sprake is van een strijd met het bestemmingsplan, te weten voor wat betreft de daarin opgenomen openingstijden voor een terras. Het besluit is gezien dit alles onzorgvuldig voorbereid en niet naar behoren gemotiveerd.
14. Het politierapport van 2 mei 2021 waaruit volgt dat niet wordt verwacht dat het gedrag van de exploitant zal leiden tot negatieve gevolgen voor de woon- en leefomgeving en ook de openbare orde in de nabijheid van het restaurant, maakt de conclusie niet anders. Dit rapport ziet enkel op de te verwachten verkeersdrukte en parkeeroverlast, waarvan de bezwaren zijn komen te vervallen, doordat geen partycentrum wordt geëxploiteerd. Dit rapport biedt echter geen inzicht in de te verwachten overige overlast, zoals reuk- of geluidsoverlast. Ook het geluidsonderzoeksrapport van 1 september 2017 ten aanzien van restaurant [naam] waarnaar verweerder verwijst, maakt dit niet anders. Uit dit geluidsonderzoek blijkt dat ten tijde van het onderzoek bij restaurant [naam] nog geen sprake was van een terras, maar slechts van een gepland terras waarvoor nog een wijziging in het bestemmingsplan vereist was. Niet in geschil is dat [naam] wel een terras heeft. Onvoldoende duidelijk is of dit terras gelijk is aan het geplande terras van restaurant [naam] ten tijde van het geluidsonderzoek.
15. Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat niet op een ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloedt.
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat de sluitingstijd van het terras daarin verkeerd is opgenomen en omdat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de verleende exploitatievergunning op het woon- en leefklimaat en onvoldoende gemotiveerd dat dit woon- en leefklimaat niet op een ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloedt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet gezien het vereiste onderzoek geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet met in achtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen. Daarbij dient verweerder de juiste sluitingstijd van het terras te benoemen en daarnaast nader onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de exploitatievergunning op het woon- en leefklimaat en te motiveren of dit woon- en leefklimaat niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloedt. Wegens het door verweerder nader te verrichten onderzoek, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Wat betekent de uitspraak nu voor partijen?
19. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat het bestreden besluit vernietigd wordt en dat daarom de exploitatievergunning zoals verleend bij het primaire besluit van toepassing is totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Voor het terras geldt daarom een sluitingstijd van 23:00 uur. Verweerder zal in het bestreden besluit de openingstijden voor het terras duidelijk moeten opnemen. De uitkomst van het door verweerder te verrichten onderzoek kan zijn dat het horecabedrijf het woon- en leefklimaat op een ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt, waardoor de exploitatievergunning wordt ingetrokken. Een andere uitkomst kan zijn dat het woon- en leefklimaat niet op een nadelige wijze wordt beïnvloedt, waardoor de exploitatievergunning (in al dan niet gewijzigde vorm) blijft gelden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,–; en
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,– te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 februari 2022 en zal worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: