ECLI:NL:RBMNE:2022:730

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
16/037796-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennep en diefstal van elektriciteit

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 28 juli 2021, 30 september 2021 en 14 februari 2022. De officier van justitie, mr. R.J.J.S. Visser, heeft de verdachte beschuldigd van het telen van hennep in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 in Veenendaal, en van diefstal van elektriciteit in dezelfde periode. De verdachte, geboren in 1964 en woonachtig in Veenendaal, heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij in het pand dat hij had gehuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de organisatie van de kwekerij en dat hij de huur en elektriciteitskosten betaalde, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Stedin voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/037796-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juli 2021, 30 september 2021 en 14 februari 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.P.E. Buchele, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
1. in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 in Veenendaal hennep heeft geteeld of voorhanden heeft gehad, in vereniging (
primair);
danwel:
in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 in Veenendaal medeplichtig is geweest aan het telen of voorhanden hebben van hennep (
subsidiair).
2. zich in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 in Veenendaal heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van het telen van hennep in de omschreven periode bewezen. Hierbij vindt de officier van justitie redengevend dat de huur van het pand, het bedrijf, de aangetroffen facturen en de bankrekeningnummers waarop contante bedragen zijn gestort, alle op naam van verdachte stonden. Bovendien straalde de telefoon van verdachte met regelmaat de zendmast in de buurt van de hennepkwekerij aan. Verdachte heeft geen logische verklaring gegeven omtrent de herkomst van de contant gestorte geldbedragen op een bankrekening op zijn naam. Gelet op het professionele karakter van de kwekerij gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte deze kwekerij samen met een of meer anderen heeft opgezet. De officier van justitie acht het tweede tenlastegelegde feit eveneens bewezen. In dit kader acht hij van belang dat verdachte eerder is veroordeeld voor hennepteelt, zodat hij weet dat hennepteelt vaak gepaard gaat met diefstal van elektriciteit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak voor het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde. Daartoe voert zij aan dat niet is gebleken dat verdachte een rol heeft gehad in de inrichting en opbouw van de kwekerij of de verzorging van de planten. Ook heeft verdachte geen toegang gehad tot de meterkast. De gedraging van verdachte heeft alleen bestaan uit het ter beschikking stellen van een – door hem gehuurd – pand. De bijdrage van verdachte is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te spreken, aldus de raadsvrouw. Voor wat betreft het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 – aanwezig hebben van hennep
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 februari 2022 het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
[A] heeft mij benaderd met de vraag of ik geld wilde verdienen door een pand op mijn naam te huren voor de opslag van goederen. Ik heb daarom een huurovereenkomst afgesloten op mijn naam. Ik kwam 3 à 4 keer per week in het pand. Ik wist van de kwekerij in het pand. In november of december 2016 is de kwekerij gestart. Eens per maand kwam ik bij de planten, om te zien of het allemaal goed ging. [A] vertelde mij wanneer er geoogst werd. Ik zorgde voor alle betalingen, zowel van het pand als van de huurauto’s voor het inladen van de hennep. [A] gaf mij opdracht om het bedrijf [bedrijf] op te richten. Dit bedrijf diende eigenlijk als dekmantel. Het moest voor de buitenwereld lijken alsof er legale bedrijvigheid in het pand was. U houdt mij voor dat er administratie is aangetroffen in het pand en dat bijna alle facturen en administratie op mijn naam staat, dat klopt. Ik moest er in de ochtenduren zijn om mensen te ontvangen. Ik kreeg hiervoor € 2000,- per maand, daarnaast kreeg ik € 2000,- per oogst, per kweekruimte. [2]
Op 7 november 2018 treedt de politie binnen in het bedrijfspand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . In dit pand wordt een hennepkwekerij aangetroffen. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] beschrijven hun bevindingen in een proces-verbaal als volgt:
Op 7 november 2018 stelden wij een onderzoek in op het adres de [adres] in [vestigingsplaats] . [3] Het pand bleek opgedeeld in een aantal kantoorruimtes en een grote bedrijfsloods waarin onder twee grote stapels isolatieplaten twee ruimtes waren gemaakt waarin hennepkwekerijen waren gemaakt. […] In kweekruimte 1 bleken 390 hennepplanten te staan. […] In kweekruimte 2 bleken 378 hennepplanten te staan. [4] […] Wij, verbalisanten, constateerden, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. Wij, verbalisanten, stelden voor een representatieve bemonstering een aantal hennepplanten veilig. Deze monsters testten wij met gebruikmaking van de cannabistest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. [5]
Er is onderzoek gedaan naar de geldstromen op het rekeningnummer van verdachte en zijn bedrijf [bedrijf] . Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft zijn bevindingen in een proces-verbaal als volgt:
Ik zag dat de bankrekening met nummer [rekeningnummer] op naam stond van [verdachte] , h/o [bedrijf] , [adres] , [woonplaats] , Nederland. Ik zag dat de rekening per 01 oktober 2015 was geopend en dat het een zakelijke rekening betrof. Ik zag dat de gemachtigde was Hr. [verdachte] , [adres] , [woonplaats] , Nederland. Ik zag dat naam rekeninghouder was: [verdachte] . […] Ik zag onder andere dat er in de gevorderde periode
- 136 stortingen op eigen rekening waren voor een totaal bedrag van: 304.050,00 euro. Ik zag dat er verschillende opnames van rekening waren die in korte tijd achter
elkaar plaatsvonden. [6] Ik zag dat er verschillende transacties waren waar autoverhuurbedrijven bij betrokken waren. [7]
Van de informatie uit het ICOV is een proces-verbaal opgesteld. Verbalisant De Jong relateert hierover het volgende [8] :
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt onder meer dat het gezamenlijke fiscale inkomen van de verdachte en zijn partner over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 respectievelijk 54.750 Euro, 59.781 Euro, 21.216 Euro en 32.481 Euro bedroeg. Verder blijkt uit deze gegevens dat de verdachte over de jaren 2017 en 2018 kennelijk nauwelijks inkomen heeft genoten. Ook blijkt uit de verstrekte gegevens dat het bedrijf [bedrijf] over de jaren 2015 tot en met 2017 kennelijk geen omzet heeft gedraaid.
Feit 2 – diefstal elektriciteit
Op 13 november 2018 wordt namens Stedin aangifte gedaan van de diefstal van elektriciteit [9] :
Ik, [aangever] ben namens het slachtoffer Stedin gerechtigd tot het doen van aangifte. In de periode van 29-09-2016 t/m 07-11-2018 is er sprake van diefstal elektriciteit.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 februari 2022 het volgende verklaard (zakelijk weergegeven):
Ik wist van de kwekerij in het pand. Ik betaalde de elektriciteitsrekening. Het bedrag dat ik maandelijks betaalde was te laag om een hele kwekerij van deze omvang in bedrijf te houden. [10]
Bewijsoverweging
Allereerst stelt de rechtbank vast dat er in het dossier geen bewijsmiddel aanwezig is waaruit volgt dat kan worden vastgesteld dat verdachte zich actief heeft bezig gehouden met de teelt van de hennep. Verdachte heeft voorts ook niet verklaard dat hij zich actief heeft bezig gehouden met de teelt van de hennep (door bijvoorbeeld de planten te knippen, water te geven o.i.d.) wat maakt dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie - verdachte van dit onderdeel partieel zal vrijspreken.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De vervolgvraag is echter of de rol van verdachte bij de hennepkwekerij moet worden geduid als die van medepleger of medeplichtige. Bij deze beoordeling stelt de rechtbank voorop dat voor de kwalificatie medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking is vereist. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan daarvan slechts sprake zijn als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of een bijdrage van voldoende gewicht is, kan de rechter onder andere rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de rol van verdachte niet beperkt gebleven tot die van medeplichtige, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Verdachte heeft ingestemd met het op zijn naam huren van een pand voor dhr. [A] en een onbekend gebleven persoon. Al vrij snel werd het verdachte duidelijk dat het pand nodig was voor het opzetten van een kwekerij. Verdachte was op de hoogte van de aanwezigheid van de kwekerij en was meerdere malen per week aanwezig in het pand, niet alleen in het kantoorgedeelte maar ook bij de hennepplanten. Over zijn aanwezigheid in het pand en de opbrengsten van de kwekerij waren duidelijke afspraken gemaakt. Zijn aanwezigheid was ook nodig voor de hennepkwekerij: die moest immers zorgen voor de schijn van legale bedrijvigheid in het pand. De bijdrage van verdachte bestond uit a. het huren van een pand, b. het zorgen voor de betalingen van de elektriciteit van het pand, alsmede de huur van auto’s voor het afvoeren van de hennep, c. het oprichten van het bedrijf [bedrijf] om de schijn te wekken van legale bedrijfsactiviteiten en d. het openen van een bankrekening voor dit bedrijf. Verdachte was nauw betrokken bij het regelen van de financiën voor de kwekerij, hetgeen blijkt uit de aangetroffen facturen – alle op zijn naam of op naam van zijn bedrijf [bedrijf] – alsmede de onverklaarbare geldstromen op zijn rekening. Over de contante stortingen op zijn rekening heeft verdachte verklaard dat die allemaal te maken hadden met de hennepkwekerij. Dat bedrag is echter groter dan de € 2.000 per maand, de € 2.000 per oogst en de huurkosten van het bedrijfspand. Duidelijk is dan ook dat de rol van verdachte meer behelsde dan alleen het ter beschikking stellen van een pand voor de kwekerij. Voorts volgt uit de verklaring van verdachte dat voornoemde [A] en een onbekend gebleven persoon zorgden voor de oogst van de hennep. Uit al het voorgaande volgt dus dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep.
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit oordeelt de rechtbank dat verdachte – gelet op zijn verklaring ter terechtzitting – wist dat de elektriciteit illegaal werd afgenomen. Door zijn gedragingen met betrekking tot de hennepkwekerij (zie hiervoor) bestond er ook wat betreft de diefstal van elektriciteit een bewuste en nauwe samenwerking.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 768 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij in de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin, waarbij verdachte en/of zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hierbij neemt de officier van justitie het professionele karakter en de grootte van de kwekerij in aanmerking. Tot slot merkt de officier van justitie op dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op de enorme schulden van verdachte en de penibele financiële situatie waarin hij met zijn gezin verkeert, is een gevangenisstraf niet passend. Het behoud van zijn baan dient voorop te staan en deze komt in gevaar wanneer een gevangenisstraf aan hem wordt opgelegd, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw verzoekt om de eerdere veroordeling niet mee te wegen bij de strafoplegging nu de pleegperiode daarvan ver in het verleden ligt. Alles overwegende verzoekt de raadsvrouw om aan verdachte een taakstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een proeftijd van 3 jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hennepteelt is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Verder levert een hennepkwekerij, waarbij grote hoeveelheden stroom worden afgenomen en de elektriciteit niet deskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft hier onvoldoende bij stilgestaan en heeft zich enkel laten leiden door het financiële voordeel dat dit hem zou opleveren.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 14 juli 2020 blijkt dat verdachte op 9 mei 2015 is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dat heeft in die zin een negatief effect op de omvang van de te bepalen straf, dat de rechtbank vaststelt dat verdachte in de destijds nog lopende proeftijd van een aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van maar liefst 6 maanden, zich heeft schuldig gemaakt aan het opnieuw aanwezig hebben van hennep en de diefstal van stroom. Kennelijk heeft verdachte dus geen lering getrokken uit de eerdere veroordeling en maakt een forse voorwaardelijke gevangenisstraf ook niet dat verdachte zich vervolgens onthoudt van het plegen van een nieuw strafbaar feit.
8.3.3.
Conclusie
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op de aard van de feiten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, op zich passend. Verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is opgelegd. De rechtbank constateert dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd middenin de proeftijd van deze eerdere veroordeling. Nog geen half jaar na zijn eerste veroordeling voor hennepteelt sluit verdachte het huurcontract af voor het pand waarin uiteindelijk een – in werking zijnde – kwekerij wordt aangetroffen, die meer dan een jaar is geëxploiteerd. De rechtbank acht dit kwalijk. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van 9 maanden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een groter gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen. Zoals hiervoor reeds benoemd, acht de rechtbank het zorgelijk dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Dit vormt voor de rechtbank reden om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van langere duur op te leggen.
Conclusie
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich voor wat betreft het beslag aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaren nu deze bedragen door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.

10.BENADEELDE PARTIJ

Stedin heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 12.372,76 aan materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van Stedin toe te wijzen tot een bedrag van € 7.672,76, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte reeds een betalingsregeling met Stedin heeft getroffen en in totaal een bedrag van € 4.7000,00 heeft afbetaald dient dit in mindering te worden gebracht op het totaal gevorderde bedrag.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert primair aan dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de door haar bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw tot afwijzing danwel matiging van de vordering. In dit kader dient rekening gehouden te worden met het reeds afbetaalde schadebedrag van € 4.700,00.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het reeds – aan Stedin – betaalde bedrag van € 4.700,00 in mindering dient te worden gebracht op het totaalbedrag van de vordering. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij daarom toe tot een bedrag van € 7.627,76, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 40 EUR (Omschrijving: IBG 28-05-2019);
  • 110 EUR (Omschrijving: IBG 28-05-2019);
  • 2100 EUR (Omschrijving: IBG 29-05-2019);
  • 1900 EUR (Omschrijving: IBG 29-05-2019);
  • 1160 EUR (Omschrijving: IBG 29-05-2019);
  • 980 EUR (Omschrijving: IBG 29-05-2019);
  • 860 EUR (Omschrijving: IBG 29-05-2019).
Benadeelde partij
- wijst de vordering van Stedin toe tot een bedrag van € 7.672,76;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan € 7.672,76;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stedin aan de Staat € 7.672,76 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 73 dagen gijzeling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door A. Blanke, voorzitter, mrs. S.M. Schothorst en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Chanier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 te [vestigingsplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk - in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 768 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 november 2018 te [vestigingsplaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk - in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf - heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de
[adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 768 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks
de periode van 7 juli 2017 tot en met 7 november 2018 te Veenendaal, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art
48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2017 tot en met
7 november 2018 te [vestigingsplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal (delen I en II) van 21 november 2019 genummerd onder algemeen zaakregisratienummer PL0900-2019099128 Z en 29 november 2021 genummerd onder algemeen zaakregisratienummer PL0900-2019099128 (A verbaal) waarbij alle processen-verbaal het kenmerknummer PL0900-2018270810 dragen, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 655. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2022.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] & [verbalisant 2] , p. 99.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] & [verbalisant 2] , p. 100.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] & [verbalisant 2] , p. 101.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 287.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2019, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 288.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2019, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 501.
9.Proces-verbaal van aangifte van 13 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 570.
10.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2022.