ECLI:NL:RBMNE:2022:73

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1012
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de definitieve berekening van zorgtoeslag 2016 en 2017, niet-ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de definitieve berekeningen van de zorgtoeslag over de jaren 2016 en 2017. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar te laat was ingediend. Eiser had tot 12 februari 2019 de tijd om bezwaar te maken tegen de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2016, maar diende zijn bezwaar pas op 11 december 2020 in. De rechtbank concludeerde dat eiser geen geldige redenen had om het bezwaar te laat in te dienen, zoals het gebrek aan computerkennis of het telefonisch indienen van bezwaar. Hierdoor kon de rechtbank het bezwaar niet inhoudelijk behandelen en verklaarde het niet-ontvankelijk.

Wat betreft de zorgtoeslag 2017 oordeelde de rechtbank dat het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening ook niet-ontvankelijk was, omdat dit bezwaar eveneens te laat was ingediend. Eiser had tot zes weken na de beslissing van 27 mei 2019 de tijd om beroep in te stellen, maar deed dit pas op 9 december 2020. De rechtbank stelde vast dat er geen geldige redenen waren voor de late indiening van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 2017 niet-ontvankelijk. Tevens werd de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Valckx),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2018 heeft verweerder het recht op zorgtoeslag over het jaar 2016 (primair besluit 2016) definitief berekend.
Het recht van eiser op zorgtoeslag over het jaar 2017 heeft verweerder in het besluit van
15 februari 2019 definitief berekend.
Op 27 mei 2019 (bestreden besluit 2017) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de definitieve berekening van de zorgtoeslag over het jaar 2017 kennelijk ongegrond verklaard.
In het besluit van 15 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 31 december 2018 en 15 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Eiser heeft bij brief van 9 december 2020, ingekomen op 11 december 2020, bezwaar ingediend tegen de invorderingsbeschikkingen van zijn zorgtoeslag over de jaren 2016 en 2017. Dit bezwaar heeft verweerder aangemerkt als gericht tegen het primair besluit 2016 en is volgens verweerder te laat ingediend, waardoor verweerder het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld en het bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaar had tot 12 februari 2019 gemaakt kunnen worden. Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser van 26 april 2019, ingekomen op 30 april 2019 om diezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard. Dit bezwaar had tot
1 april 2019 gemaakt kunnen worden.
Verweerder heeft de bezwaren van eiser behandeld als een verzoek om herziening van zijn recht op zorgtoeslag over de jaren 2016 en 2017 en daarop afzonderlijk beslist bij besluiten van 14 februari 2020.
Gronden
2. Eiser is het niet eens met de definitieve berekeningen. Eiser is vanaf 2004 gescheiden. Dit is niet goed verwerkt in het systeem van de Belastingdienst waardoor eiser ten onrechte geld moet terugbetalen over de jaren 2016 en 2017.

Zorgtoeslag 2016

Belangrijkste vraag
3. De belangrijkste vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden over het besluit over de definitieve berekening van de zorgtoeslag 2016 is of eiser het bezwaar daartegen te laat heeft gemaakt en indien dat het geval is of eiser daar een goede reden voorheeft. Als eiser te laat is en daar geen geldige reden voor heeft, heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit over de definitieve berekening zorgtoeslag 2016 niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank kan dan de inhoudelijke gronden die eiser heeft aangevoerd niet behandelen. Voor het beantwoorden van deze vraag is de wettelijke termijn van belang die bepaalt binnen welke termijn er bezwaar ingediend kan worden tegen een besluit. In de wet die gaat over procedurele regels in het bestuursrecht, de Algemene wet bestuursrecht, staat dat een bezwaarschrift binnen zes weken na bekendmaking van het besluit ingediend moet zijn. [1]
Heeft eiser het bezwaar te laat ingediend?
4.1.
Over het besluit over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2016 vindt de rechtbank dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Het bezwaarschrift dat eiser heeft ingediend, zag op de invordering zorgtoeslag 2016. Verweerder heeft het bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit over de definitieve berekening 2016 van 31 december 2018. Het bezwaar gedateerd op 9 december 2020 is pas op 11 december 2020 ingediend, dat is later dan de zes weken die eiser had om het bezwaar in te dienen. Het uitgangspunt is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Dat is anders als er een geldige reden is waarom het bezwaar te laat is ingediend. Het gaat dan bijvoorbeeld om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
Heeft eiser een geldige reden voor het te laat indienen van het bezwaar?
4.2.
Als reden voor het te laat indienen van het bezwaarschrift heeft eiser aangegeven dat hij niet met een computer kan omgaan. Dit is geen geldige reden. Eiser had daarvoor namelijk hulp kunnen inschakelen. Ook is het geen geldige reden dat eiser stelt dat hij telefonisch bezwaar heeft gemaakt. Er moet namelijk schriftelijk bezwaar worden ingediend. Dat eiser niet schriftelijk bezwaar heeft gemaakt omdat hij telefonisch te horen kreeg dat het opgelost zou worden volgt niet uit de stukken in het dossier. In het dossier ziet de rechtbank alleen telefoonnotities vanaf 9 januari 2020, ook dat is te laat. De redenen die eiser heeft aangevoerd zijn daarom geen geldige redenen om eiser te vergeven dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
4.3.
Verweerder heeft het bezwaar tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2016 dus terecht niet inhoudelijk behandeld en terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar was te laat ingediend en eiser had daarvoor geen geldige reden. De rechtbank zal het beroep hiertegen ongegrond verklaren.

Zorgtoeslag 2017

Belangrijkste vraag
5. Over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2017 is de eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden of verweerder het bezwaar van 9 december 2020 als bedoeld tegen het besluit over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2017 had moeten doorsturen als beroep. In dat geval heeft verweerder ten onrechte op het bezwaar opnieuw een beslissing genomen en zal de rechtbank dat bezwaar als beroep moeten beoordelen.
Had verweerder het bezwaar moeten doorsturen als beroep?
6.1.
De rechtbank vindt dat verweerder het bezwaar van 9 december 2020 tegen de definitieve berekening over de zorgtoeslag 2017 door had moeten sturen als beroep. Bij besluit van 15 februari 2019 heeft verweerder het recht van eiser op de zorgtoeslag over 2017 definitief berekend. Daartegen heeft eiser op 30 april 2019, gedateerd 26 april 2019 bezwaar gemaakt, waar verweerder op 27 mei 2019 op heeft beslist. Tegen een besluit kan alleen maar één keer bezwaar worden gemaakt. Daarom had verweerder het bezwaarschrift van 9 december 2020 moeten doorsturen als beroep naar de rechtbank om in behandeling te nemen. In het verweerschrift en op zitting heeft verweerder erkend dat het bezwaar doorgestuurd had moeten worden. De rechtbank vindt dat dit gebrek buiten beschouwing kan worden gelaten op grond van de Algemene wet bestuursrecht. [2] De rechtbank vindt wel dat verweerder daarom het betaalde griffierecht van eiser moet vergoeden. Het gebrek kan buiten beschouwing worden gelaten omdat eiser niet in een nadeligere positie is gekomen. De rechtbank komt bij de beoordeling van het beroep namelijk tot de conclusie dat eiser te laat is met het indienen van zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 mei 2019 en dat hij daar geen geldige reden voor heeft. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
Waarom is het beroep tegen de definitieve berekening te laat?
6.2.
Op 27 mei 2019 heeft verweerder al beslist op het bezwaar van eiser tegen het besluit over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2017. Eiser had volgens de wet zes weken de tijd om hier beroep tegen in te stellen. [3] Omdat eiser pas op
9 december 2020 beroep heeft ingesteld, is dit te laat. De rechtbank kan alleen het beroep inhoudelijk behandelen als er geldige redenen zijn waarom het beroep te laat is ingediend. De redenen die eiser heeft genoemd zijn hiervoor niet voldoende. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 4.2.
6.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2017 te laat is ingediend en dat er geen geldige redenen zijn waarom het te laat is ingediend. Het beroep dat eiser heeft ingediend tegen de beslissing op bezwaar van 27 mei 2019 is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan behandelen.
6.4.
Voor zover eiser met het beroep van 9 februari 2021 ook beroep heeft willen instellen tegen de beslissing op bezwaar van 27 mei 2019, vindt de rechtbank dat dit beroep ook te laat is ingediend en niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Voor de overwegingen hierover verwijst de rechtbank naar 6.2 en 6.3.
Ten overvloede
7. De rechtbank begrijpt dat de gang van zaken voor eiser vervelend is omdat zijn ex-partner meerdere jaren als zijn toeslagpartner is aangemerkt terwijl hij al in 2004 van haar gescheiden is. De oorzaak hiervoor heeft de rechtbank op basis van het dossier en de zitting niet goed kunnen achterhalen. Tijdens de bezwaarprocedure tegen de herzieningsbeschikkingen kan verweerder mogelijk nog eens goed uitzoeken waar de oorzaak ligt zodat hij eiser hierover een eenduidige en heldere uitleg kan geven. Dit zou er immers aan kunnen bijdragen dat een groot gevoel van aangedaan onrecht bij eiser kan worden weggenomen en dat hij het een en ander dan vervolgens ook achter zich kan laten.
Conclusie
8. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit 2017, verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk.
9. Verweerder moet het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2017 niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 13 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 in samenhang gelezen met artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.