Overwegingen
1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoekster voert aan dat zij haar woning gedwongen moet verlaten, en dat daarin haar spoedeisend belang is gelegen. Verzoekster kan wanneer het besluit wordt uitgevoerd voor de duur van zes maanden niet meer haar woning betreden, waardoor zij dakloos wordt. In deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter reden om spoedeisend belang aan te nemen.
3. Verzoekster verzoekt om een voorziening waardoor het bestreden besluit wordt opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie Midden-Nederland, afdeling Flevoland, van 13 oktober 2021 blijkt het volgende.
Op 6 augustus 2021 heeft de politie een melding gekregen van Meld Misdaad Anoniem, dat een mannelijke bewoner op het adres [adres] in [plaats] zou dealen in drugs. De politie heeft tijdens het daarop volgende opsporingsonderzoek in de kruipruimte van een gemeenschappelijke gang die leidt naar de kelderboxen het volgende aangetroffen:
- 16 gripzakjes met vermoedelijk hasjiesj;
- 20 kleine gripzakjes en 5 grote gripzakken met 20,68 gram hennep en;
- 6 kleine gripzakjes en 6 grote gripzakken met daarin 88 oranje pillen (41,41 gram) MDMA.
Op 27 augustus 2021 heeft de politie, naar aanleiding van een melding van een sterke hennepgeur afkomstig uit de kelderbox die hoort bij de woning aan de [adres] , tijdens een onderzoek in de betreffende kelderbox een zak met 94,96 gram hennep aangetroffen.
Op 14 september 2021 is de heer [C] , de zoon van verzoekster, op heterdaad aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen. Hierop heeft de politie in de woning aan de [adres] het volgende aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verzoekster:
- een zak met 192 euro contant geld en;
- meerdere gripzakjes met verdovende middelen in de lade van een kledingdressoir en in de lade van een bureau op de slaapkamer.
Achter de plint van het keukenblok in de woning werden lege gripzakjes en twee gripzakjes met hennep aangetroffen.
Op 15 september 2021 heeft de politie in de kruipruimte van de gemeenschappelijke gang die leidt naar de kelderboxen onder meer aangetroffen:
- een grote hoeveelheid gripzakjes;
- een brief geadresseerd aan de heer [C] ;
In de kelderbox van de woning van verzoekster heeft de politie een als gestolen geregistreerde fiets aangetroffen. In de kruipruimte van de kelderbox werd het volgende aangetroffen:
- een gripzak met 135 bolletjes cocaïne (17,55 gram);
- een gripzak met daarin 30 bolletjes heroïne;
- een sok met daarin een een gripzakje met 21 wikkels met cocaïne (6,08 gram).
5. Gelet op de bevinden van de politie heeft verweerder gelast om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Volgens verweerder is het gezien de aangetroffen spullen aannemelijk dat de woning verbonden is aan handel in verdovende middelen. Dat verzoekster niet heeft geweten van de spullen in de woning, in de kruipruimte bij de kelderboxen en in de kelderbox zelf, kan verweerder niet volgen. Verzoekster had er feitelijk weet van kunnen hebben dat er iets speelde op het adres van verzoekster. Daarnaast is verzoekster als huurder verantwoordelijk voor de woning. Het openbaar belang prevaleert boven het belang van verzoekster. Door het sluiten van de woning wordt de loop naar het pand beëindigd en wordt beoogd om herhaling van overtredingen te voorkomen. Verzoekster heeft niet onderbouwd van welke beperking zij last heeft, waardoor verweerder dat niet kan betrekken in de belangenafweging. Over de duur van de sluiting merkt verweerder op dat hij een zwaardere maatregel oplegt omdat de aangetroffen feiten en omstandigheden dermate ernstig, verzwarend en ontwrichtend zijn dat sluiting voor zes maanden een passende maatregel is.
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder haar belangen onvoldoende heeft meegewogen en dat verweerder gelet op deze belangen aanleiding had moeten zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet conform het beleid te handelen. Er is volgens verzoekster namelijk sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. Ook is er geen reden om de woning voor zes maanden te sluiten in plaats van drie maanden. Het besluit is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Verweerder heeft deze bevoegdheid uitgewerkt in het Damoclesbeleid gemeente Almere 2021 (Damoclesbeleid).
8. Volgens het Damoclesbeleid wordt een woning voor de duur van drie maanden gesloten als er een handelshoeveelheid harddrugs wordt aangetroffen in een woning. Dat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, wordt niet betwist. Dat verweerder dus in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, is tussen partijen evenmin in geschil.
9. De vraag die beantwoord moet worden, is of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken en in het verlengde daarvan of het bezwaar gelet op deze toets een redelijke kans van slagen heeft. In haar uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in hoofdlijnen weergegeven wanneer de toepassing van de bevoegdheid tot woningsluiting noodzakelijk en evenredig kan zijn.
10. Verzoekster voert aan dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten. De aangetroffen spullen waren van haar zoon. Zij had geen kennis van het feit dat die spullen in de (ruimtes bij de) woning waren. Daarnaast zijn de spullen inmiddels weg en is de zoon van verzoekster vertrokken. Ook is er geen bewijs voor handel in drugs en overlast bij de woning.
11. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat de noodzaak voor sluiting van een woning gegeven kan zijn bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning. Het uitgangspunt is dat wanneer een handelshoeveelheid harddrugs in een woning wordt aangetroffen in beginsel aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf een belang bij sluiting op, ook al is ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel geconstateerd. Als er in de woning ook attributen aangetroffen worden die te relateren zijn aan drugshandel kan dat ook een rol spelen bij het aannemen van feitelijke handel in of vanuit de woning op grond waarvan het belang bij sluiting groter wordt.
12. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat sprake is van een noodzaak voor de sluiting van de woning. Met de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs, softdrugs en de overige aangetroffen spullen in de woning van verzoekster, in de kelderbox behorend bij de woning van verzoekster, de kruipruimte behorend bij die kelderbox, en in de kruipruimte in de gemeenschappelijke gang naar de kelderboxen, mag verweerder gezien het gestelde in overweging 11 aannemen dat de woning een rol vervult binnen de keten van de drugshandel. Dat de spullen inmiddels niet meer in de woning aanwezig zijn, maakt dit niet anders. Het ligt vervolgens op de weg van verzoekster om aannemelijk te maken dat er geen sprake was van een noodzaak tot sluiting. Dat heeft zij niet gedaan. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat geen sprake is geweest van handel vanuit de woning is daarvoor onvoldoende. Dat er volgens verzoekster geen bewijs is waaruit de bekendheid van het pand in het drugscircuit volgt, betekent evenmin dat drugshandel vanuit de woning en de daarmee gepaard gaande bekendheid van het pand niet kan worden aangenomen gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs en de aan drugshandel gerelateerde artikelen. Ook de stelling van verzoekster dat haar zoon niet meer in de woning verblijft, maakt het voorgaande niet anders.
13. Verder voert verzoekster aan dat de sluiting van de woning onevenredig is gelet op haar bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft die omstandigheden onvoldoende onderzocht en betrokken. De aangetroffen spullen waren van haar zoon en zijn niet aan verzoekster toe te rekenen. In dat kader verwijst verzoekster naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2021.Verzoekster had geen kennis van de aangetroffen spullen. Verzoekster heeft geen toegang tot de kelderbox en is daar al lang niet meer geweest. Verder heeft verzoekster een slechte relatie met haar zoon en wilt verzoekster al langer dat hij de woning verlaat. Zij kan echter niet tegen hem op, er is sprake van agressie en intimidatie door haar zoon. Verzoekster wordt vanwege haar beperkingen begeleid door [organisatie] en heeft een zeer laag IQ. Er is geen bewijs van enige betrokkenheid van verzoekster. De zoon van verzoekster heeft inmiddels de woning verlaten zodat daarmee de rust en de verstoring van de openbare orde niet meer in geding is. Een herstelsanctie zoals de onderhavige is daarom niet meer nodig. De woningsluiting heeft grote gevolgen omdat verzoekster op straat komt te staan, wat haar gezondheid ernstig zal aantasten.
14. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat hoewel verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk mocht vinden, de sluiting van de woning ook evenredig moet zijn. In dit kader is van belang dat verweerder terecht heeft overwogen dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Persoonlijke verwijtbaarheid kan echter wel een rol spelen bij de evenredigheid van een sluiting. Als betrokkene bijvoorbeeld niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning, kan sprake zijn van verminderde verwijtbaarheid. Voor wat betreft de gevolgen van de sluiting, is het moeten verlaten van een woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid, daarvoor moeten bijzondere omstandigheden worden aangevoerd.
15.1.De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat het evenredig is om over te gaan tot sluiting van de woning. Juist wanneer het gaat om een belastend besluit is het van belang dat verweerder alle relevante omstandigheden in zijn besluitvorming betrekt. Verweerder heeft terecht aangegeven dat sprake is van een ernstige situatie, gezien de hoeveelheid hard- en softdrugs en overige spullen die zijn aangetroffen. In het bestreden besluit gaat verweerder echter in zijn afweging ten aanzien van de evenredigheid van de sluiting van de woning niet, dan wel in onvoldoende mate, in op andere relevante omstandigheden. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Loop naar de woning en overlast
15.2.In het bestreden besluit gaat verweerder er niet van uit dat sprake is van een loop naar de woning en overlast. Dit volgt ook niet uit de bestuurlijke rapportage van de politie. Ook lijkt verweerder er vooralsnog niet vanuit te gaan dat er daadwerkelijk handel heeft plaatsgevonden in de woning van verzoekster. Ter zitting heeft derde-partij echter aangegeven dat er meerdere meldingen zijn gemaakt van overlast en dat daarover gesproken is met verzoekster. Verzoekster stelt dat zij daar niets van af weet.
Bekendheid eiseres met de drugs en spullen die zijn aangetroffen
15.3.Daarnaast heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat hij er vooralsnog vanuit gaat dat verzoekster niet bekend was met de aangetroffen drugs en spullen. Dit lijkt een ander standpunt dan verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen. Daar heeft verweerder aangegeven dat hij niet kan volgen dat verzoekster niet op de hoogte was van de aangetroffen drugs en spullen.
15.4.Verder is van belang dat verzoekster heeft aangevoerd dat zij een slechte relatie heeft met haar zoon en dat zij niet tegen hem is opgewassen. De zoon van verzoekster is volgens verzoekster agressief en intimiderend naar haar toe, waardoor zij al een langere tijd wilde dat hij haar woning verliet. Inmiddels is de zoon van verzoekster volgens haar niet meer in de woning aanwezig is. Voor haar standpunten heeft verzoekster begin van bewijs geleverd. Verzoekster heeft namelijk een begeleidingsplan van het Leger Des Heils overgelegd waaruit volgt dat er opvoedingsproblematiek heeft gespeeld rondom de zoon van verzoekster. Daarnaast heeft verzoekster drie verklaringen overgelegd van [A] , de ambulante begeleidster van verzoekster, gedateerd op 13 augustus 2019, 15 november 2021 en 8 december 2021. Uit de verklaring van 13 augustus 2019 volgt dat verzoekster de situatie met haar kinderen en echtgenoot bijna niet meer aankan. In de tweede verklaring van 15 november 2021 stelt [A] dat de opvoeding van de zoon van verzoekster steeds moeilijker gaat en dat sprake is van intimidatie en agressie bij de zoon van verzoekster als verzoekster hem vragen stelt. In de derde verklaring van 8 december 2021 wordt aangegeven dat de zoon van verzoekster niet meer thuis woont. Uit deze stukken zou afgeleid kunnen worden dat verzoekster problemen had met haar zoon, waardoor zij mogelijk niet wist van de aangetroffen drugs en spullen. Ook heeft eiseres hiermee een begin van bewijs gegeven voor het standpunt van verzoekster dat haar zoon niet meer thuis woont.
15.5.Ten aanzien van de gevolgen van de woningsluiting heeft verzoekster gesteld dat zij geen vervangende woonruimte heeft en dat de woningsluiting tot substantiële schade aan haar gezondheid leidt. Dat zij geen vervangende woonruimte heeft, heeft zij echter niet nader onderbouwd. Hierover heeft verweerder ter zitting gesteld dat hij een zorgplicht heeft in het geval van een woningsluiting, maar hoe ver die zorgplicht rijkt heeft verweerder niet nader toegelicht. Ook het feit dat de woningsluiting leidt tot substantiële gezondheidsschade heeft eiseres naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoende onderbouwd. Zij heeft weliswaar enige informatie over haar gezondheid overgelegd, maar daaruit blijkt niet wat de consequenties van een woningsluiting voor haar zouden zijn.
15.6.Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder de hiervoor besproken omstandigheden in de afweging van de vraag of de sluiting van de woning evenredig is, betrekken. Daarbij geldt dat het op de weg ligt van verzoekster waar nodig om haar standpunten nader te onderbouwen en dat het aan verweerder is de besproken omstandigheden waar nodig nader te onderzoeken.
16. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder op dit moment niet over kan gaan tot sluiting van de woning aangezien verweerder niet alle omstandigheden van verzoekster in voldoende mate heeft betrokken bij de vraag of de sluiting van de woning evenredig is. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorziening te treffen. Het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar.
17. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan het bespreken van de standpunten van partijen over de duur van de sluiting.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.