ECLI:NL:RBMNE:2022:706

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
UTR 22/436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 25 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en de Belastingdienst, onder zaaknummer UTR 22/436. Verzoekers hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij uitstel van betaling vroegen, vroegen om behandeling van aanslagen en volledige inzage in het dossier. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

Volgens de Awb is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 184,-. De griffier heeft verzoekers per aangetekende brief van 9 februari 2022 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Verzoekers hebben echter het griffierecht niet tijdig betaald en hebben geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven.

Aangezien het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/436

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

en

de Belastingdienst.

Procesverloop

Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij willen uitstel van betaling, dat aanslagen worden behandeld zoals behoort en volledige inzage in dossier.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb € 184,-. De griffier van de rechtbank stelt op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:82, derde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 9 februari 2022 verzoekers in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief.
Verzoekers hebben het griffierecht niet op tijd betaald. Zij hebben geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.