ECLI:NL:RBMNE:2022:702

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
16.205766.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak kinderporno en veroordeling voor brandstichting met bijzondere voorwaarden en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en het in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juli 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in een krantendepot, waar hij eerder als krantenbezorger had gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig was aan brandstichting, gebaseerd op camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat de brand per ongeluk was ontstaan door een sigarettenpeuk. De verdachte heeft een verstandelijke beperking en verblijft in een beschermde woonomgeving. De rechtbank legde een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 209 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uur. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de schade door de verzekering was vergoed. De rechtbank heeft ook de beslaglegging van de telefoon van de verdachte bevestigd, waarop kinderporno was aangetroffen, ondanks dat niet bewezen kon worden dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.205766.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H.J.E. Korteweg, advocaat te Dordrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 25 juli 2021 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het bedrijfspand gelegen aan de [adres] (een uitgiftepunt van kranten), waardoor brand is ontstaan in dat pand en dat pand (gedeeltelijk) is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en een naastgelegen pand te duchten was;
feit 2:op 10 augustus 2021 te Almere opzettelijk kinderporno (één video op een mobiele telefoon) in bezit heeft gehad en verspreid via WhatsApp.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEIT 2

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Niet valt uit te sluiten dat een ander dan verdachte verantwoordelijk is voor de brand. Het rolluik zat niet op slot, er slapen wel eens dakloze jongeren op het platte dak en verdachte heeft iemand in het pand horen snurken. Bovendien kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de brandstichting.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1:
Vast staat dat in de nacht van 25 juli 2021 brand is ontstaan in het pand aan de [adres] te [plaats] en de rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat die brand is aangestoken. Hierdoor is dit pand gedeeltelijk verbrand en is schade toegebracht aan het naastgelegen pand.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte en de beschreven camerabeelden rondom het betreffende pand, blijkt het volgende. De rechtbank overweegt dat het betreffende proces-verbaal van bevindingen onduidelijkheden bevat over de tijdstippen van de camerabeelden. De rechtbank begrijpt dat de op de camerabeelden vermelde tijd circa 24 minuten voorloopt op de daadwerkelijke tijd. Bij de hierna vermelde tijdstippen is daarmee rekening gehouden. Verdachte rijdt ’s nachts om 02.30 uur het terrein van het krantendepot op met zijn scootmobiel. Hij stopt bij een rolluik dat toegang geeft tot de opslagruimte van het krantendepot. Enkele minuten later is te zien dat de scootmobiel – en dus verdachte, zo volgt uit de bewijsmiddelen – het terrein van het krantendepot weer verlaat. Vervolgens werd om 02.41 uur het beeld ineens donker en daarna heel fel van kleur, waarbij het lijkt alsof er een fel licht vanuit de richting van het krandendepot komt. Vanaf 02.42 uur is er een fel licht, veel flikkeringen en rook te zien vanaf het krandendepot. De politie krijgt rond 03.00 uur de melding van deze brand en is vrijwel direct ter plaatse.
Uit het voorgaande volgt dat in een tijdsbestek van korter dan tien minuten na het vertrek van verdachte uit het krantendepot een brand woedde in dat krantendepot. Dat in dit tijdsbestek nog anderen het depot zijn binnengegaan blijkt niet uit de camerabeelden en daarvoor zijn ook geen aanwijzingen. Voor de door verdachte gesuggereerde mogelijkheid dat er al iemand in het depot aanwezig was, geldt hetzelfde.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat de brand door toedoen van verdachte is ontstaan.
Verdachte heeft ontkend opzettelijk brand te hebben gesticht. Hij heeft verklaard dat de brand alleen door zijn toedoen ontstaan zou kunnen zijn door het wegschieten van een nog brandende sigarettenpeuk.
Het alternatieve scenario dat de brand wellicht door het wegschieten van een sigarettenpeuk ontstaan zou kunnen zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, gelet op de bevindingen van de forensisch onderzoeker. De forensisch onderzoeker heeft onder meer gerelateerd dat er rond 03.00 uur een vlammende brand was, terwijl een weggegooide brandende sigaret/peuk zeer zeker eerst enige tijd de kranten had doen laten smeulen (smeulbrand) alvorens zich te kunnen ontwikkelen tot een zogenaamde vlammende brand. Het weggooien van een sigaret/peuk zal niet leiden tot het explosief ontstaan van een brand zoals op de bewakingsbeelden is waargenomen. Er was, gelet op de vlammen en heftige rookontwikkeling om 03.02 uur, al een tijd sprake van een vlammende brand.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door verdachte betwiste opzet ook nog het volgende. Uit de verklaring van de aangever, de heer [aangever] , volgt dat verdachte op
25 juni 2021 was ontslagen wegens het stelen van schoenen in één van zijn krantenwijken. Hoewel verdachte ontkent ontslagen te zijn, volgt ook uit de verklaring van verdachte dat hij daar niet langer werkte en dat hij boos was op [aangever] . Verdachte is vervolgens midden in de nacht na opening van een gesloten rolluik een krantendepot binnengegaan waar hij niets meer te zoeken had. De rechtbank heeft hieruit de overtuiging gekregen dat hij dit heeft gedaan met het opzet om – uit boosheid of rancune – brand te stichten.
Het voorgaande leidt, hoewel de rechtbank de exacte wijze van het aansteken van de brand niet kan vaststellen nu verdachte daar geen openheid over heeft gegeven, tot de conclusie dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht en dat daarvan gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, namelijk voor het pand waarin de brand is gesticht en het naastgelegen pand.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1:
op 25 juli 2021 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het bedrijfspand gelegen aan de [adres] , te weten een uitgiftepunt van kranten, door met dat opzet (aan de linkerzijde achter de roldeur van het pand) open vuur in aanraking te brengen met plastic en/of kranten in een papiercontainer, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat pand gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor dat pand en een belendend pand.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 209 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 28 januari 2022.
- een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de persoonlijke omstandigheden van verdachte toegelicht en verzocht geen straf op te leggen die met zich brengt dat verdachte weer terug naar de gevangenis gaat. De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen en aan te sluiten bij het advies van de reclassering van 28 januari 2022 met betrekking tot het opleggen van bijzondere voorwaarden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte is in het holst van de nacht – naar de overtuiging van de rechtbank uit boosheid jegens zijn op dat moment reeds voormalige werkgever – met zijn scootmobiel naar het betreffende bedrijfspand gereden en heeft in dat pand opzettelijk brand gesticht. Dit heeft tot aanzienlijke schade geleid in dit pand, maar ook aan het aangrenzende pand. Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast de forse materiële schade heeft een brand grote impact op de direct betrokkenen en zorgt een brandstichting als deze bovendien voor gevoelens van onrust in de maatschappij. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar. In het onderhavige geval is bijvoorbeeld gebleken dat er (weliswaar goed opgeslagen in een kluis) vuurwerk lag in het naastgelegen pand. Hoewel de brand in de nacht is gesticht, werd deze gelukkig relatief snel ontdekt en gemeld en kon erger worden voorkomen. Deze omstandigheid ligt echter buiten de wil en invloedssfeer van verdachte.
Persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 7 januari 2022, waaruit volgt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Dit betreft veelal allerlei vormen van vermogensdelicten. In 1994 is verdachte eerder veroordeeld ter zake van een drietal brandstichtingen.
- een psychologisch onderzoek pro Justitia rapport van 17 november 2021 van GZ-psycholoog M. Jager. Deze deskundige heeft onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Tevens is sprake van trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornis in alcoholgebruik, matig, in vroege remissie ten tijde van het verblijf in de Penitentiaire Inrichting. De deskundige heeft twee hypothetische delictscenario’s geschetst: (1) verdachte heeft in enige mate boosheid ervaren in reactie op zijn ontslag bij zijn krantenwijk een maand daarvoor, en (2) vanuit rancune en vergeldingsdrag heeft hij een vooropgezet plan bedacht om brand te stichten en handelde hij doelgericht. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt wordt dit tweede delict scenario minder aannemelijk geacht dan het eerste, omdat van mensen met een licht verstandelijke beperking bekend is dat zij moeite hebben met planmatig gedrag. Vanuit delictscenario 1 wordt geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op terugval in gewelddadig gedrag wordt als matig ingeschat in de huidige woonsituatie, met beperkt toezicht. De problematiek van verdachte is chronisch van aard en gezien het gebrekkige leervermogen en inzicht valt daarin weinig verandering te verwachten. Risicomanagement zal vooral van buitenaf moeten komen.
Geadviseerd wordt in te zetten op intensieve woonbegeleiding en gedragsregulatie in een beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking op een kleine groep, met reclasseringstoezicht.
- een reclasseringsadvies van 28 januari 2022, uitgebracht door GGZ Antes. Hierin wordt kort geschetst hoe een en ander is verlopen sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Voor zover de reclassering op het moment van de rapportage kan inschatten, is de woonvorm waar verdachte nu verblijft passend voor hem.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld, gelet op de mogelijk delictgerelateerde factoren en zijn uitgebreide justitiële documentatie. Het ontbreekt verdachte aan een steunend sociaal netwerk. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag, gelet op zijn meewerkende houding. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met onder meer de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Verdachte heeft, tot het moment van de schorsing van de voorlopige hechtenis, reeds 151 dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. De rechtbank is, gelet op de persoon van verdachte en zijn omstandigheden, van oordeel dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf niet boven die 151 dagen zou moeten uitstijgen. Verdachte heeft ook aangegeven hoe zwaar die gevangenisstraf voor hem is geweest. Derhalve heeft hij al een deel van de straf gevoeld. Bovendien volgt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte dat het opleggen van een hoger onvoorwaardelijk strafdeel het reeds opgestarte hulpverleningstraject zou kunnen laten stagneren, terwijl verdachte eindelijk een passende woonvorm gevonden lijkt te hebben. De rechtbank is wel van oordeel dat er nog een onvoorwaardelijke straf moet volgen, om de aard en ernst van het feit te benadrukken. Dit rechtbank zal dat doen in de vorm van een taakstraf.
Bij de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit in verminderde mate kan worden toegerekend, zoals geadviseerd door de psycholoog in delictscenario 1.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Deze straf is in overeenstemming met straffen die in min of meer soortelijke zaken worden opgelegd, en komt bovendien tegemoet aan de specifieke omstandigheden waarmee in deze zaak rekening mee moet worden gehouden, zoals hiervoor uitgelegd door de rechtbank.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 209 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 200 uren (indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis).

10.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
Verdachte heeft om teruggave verzocht van zijn telefoon (merk Huawai). De rechtbank zal dit in beslag genomen voorwerp echter onttrekken aan het verkeer. Op dit voorwerp is kinderporno aangetroffen. Hoewel de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat dit door toedoen van verdachte op zijn telefoon is gekomen en evenmin dat hij wetenschap had van de kinderporno (één video) op zijn telefoon, is dit voorwerp (gelet op de daarop aanwezige inhoud) van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal vanzelfsprekend niet tot teruggave overgaan van gegevensdragers waarop kinderporno staat.

11.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] V.O.F. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 95.000,- aan materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Ter terechtzitting van 11 februari 2021 is namens de vertegenwoordig van de benadeelde partij medegedeeld dat de schade hoger is dan in eerste instantie op het voegingsformulier vermeld staat, maar dat de verzekering inmiddels nagenoeg alles heeft uitgekeerd en ook het laatste deel nog zal uitkeren. Voorts is medegedeeld dat het bedrag nu niet in het strafproces wordt gevorderd, maar dat het aan de verzekeringsmaatschappij is.
In het licht van voornoemde mededelingen hebben de officier van justitie en de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De verzekering heeft immers nagenoeg alle schade uitgekeerd en zal het resterende, nog niet uitgekeerde deel ook gaan uitkeren.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 360 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
van de gevangenisstraf een gedeelte van 209 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten bij Domus+ van het Leger des Heils, locatie Veldwijk in Woerden, of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich – indien nodig – laat begeleiden bij praktische zaken zoals huisvesting en dagbesteding door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 telefoontoestel (Omschrijving: G2860545, zwart, merk: Huawai).
Benadeelde partij [benadeelde] V.O.F.
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] V.O.F. niet-ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en
D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2022.
De griffier en de oudste en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 25 juli 2021 te [plaats] ,opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het bedrijfspand gelegen aan de[adres] (te weten een uitgiftepunt van kranten),door met dat opzet (aan de linkerzijde achter de roldeur van het pand)open vuur in aanraking te brengen met plastic en/of kranten in eenpapiercontainer, althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand isontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of (een) belendende pand(en), in elkgeval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;2:hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Almere,afbeeldingen, te weten een film/video en/of een gegevensdrager, te weten eenmobiele telefoon (merk Huawei, type CLT L29, goednummer 2860545) bevattendeafbeeldingen, te weten een film/video,van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaarnog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,heeft verspreid door het verzenden via Whatsapp en/ofin bezit heeft gehadwelke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven - bestonden uit:het oraal en/of vaginaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon dooreen persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt(bestandsnaam VID- [bestandsnaam] , pagina 151/152 dossier).