ECLI:NL:RBMNE:2022:693

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser, die als servicemonteur werkte, had zich op 25 april 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Per 31 juli 2018 was hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, die op 31 juli 2020 zou eindigen. Het UWV besloot de uitkering te beëindigen en een WGA-vervolguitkering toe te kennen, waarbij eiser werd geacht 57,69% arbeidsongeschikt te zijn. Eiser ging tegen dit besluit in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar dat eiser het niet eens was met de medische beoordeling die aan de beslissing ten grondslag lag. Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek onvoldoende was en dat er geen informatie was opgevraagd bij de behandelend sector. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat het medisch onderzoek aan de vereisten voldeed. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling niet onjuist was en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de rapporten niet aan de vereisten voldeden, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende]

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiser per 31 juli 2020 beëindigd en hem vanaf die datum een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat eiser met ingang van 31 juli 2020 voor 57,69% arbeidsongeschikt wordt geacht en zijn resterende verdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.210,-.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021 via beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Derde-partij is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan zijn werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als servicemonteur gedurende 40 uur per week. Hij heeft zich op 25 april 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Per 31 juli 2018 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot uiterlijk 31 juli 2020, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,11%. Bij besluit van 6 december 2018 is de mate van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht vanaf 31 juli 2018 herzien naar 57,77% en is de uitkering ongewijzigd voortgezet. Vervolgens heeft verweerder de onder procesverloop genoemde besluiten genomen.
3. Het bestreden besluit gaat over de toekenning van een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,69%.
4. Eiser voert aan dat het door de verzekeringsarts uitgevoerde onderzoek onvoldoende is geweest. Zo is er ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Ook heeft de verzekeringsarts het onderzoek middels een telefonisch consult uitgevoerd en dit is in het geval van eiser niet zorgvuldig. De psychische klachten van eiser zijn verder te summier omschreven. Ook is de belastbaarheid van eiser niet goed ingeschat.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
bevatten geen tegenstrijdigheden; en
zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie voorwaarden voldoet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en dat hij eiser op 21 januari 2021 tijdens een telefonisch spreekuur heeft gesproken. Ook heeft hij eiser tijdens de hoorzitting op 6 mei 2021 via MS Teams gesproken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen medische informatie van de huisarts en een verpleegkundig specialist interne geneeskunde betrokken bij de heroverweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Dat de verzekeringsarts geen fysiek spreekuurcontact met eiser heeft gehad, maakt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat hij voldoende medische informatie had om een zorgvuldig oordeel te vormen over de belastbaarheid van eiseres en dat een fysiek spreekuur niets aan zijn beoordeling zou toevoegen. De rechtbank kan deze motivering volgen. Nu het rapport aan de drie voorwaarden voldoet mocht verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Is de medische beoordeling juist?

7. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit het rapport van 5 juli 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser genoemde klachten heeft onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiervoor een aantal beperkingen aangenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt er met deze beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening gehouden met de belastbaarheid van eiser. De rechtbank kan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij voldoende uitgelegd waarom hij vindt dat de beperkingen van de FML aansluiten bij de klachten van eiser. De enkele – niet met medische stukken onderbouwde – stelling van eiser dat er meer beperkingen voor hem moeten worden aangenomen acht de rechtbank om aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Deskundige
8. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een onafhankelijke deskundige in te schakelen die onderzoek kan doen naar zijn belastbaarheid. Hierbij beroept eiser zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
9. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Het beroep van eiser op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen in zowel bezwaar als beroep en heeft deze ruimte niet benut. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie ingewonnen bij de huisarts van eiser en dit ook kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiser. Dergelijke informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanwijzingen voor de conclusie dat er medische informatie zou ontbreken. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
10. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML juist zijn. Aangezien de functies die voor eiser zijn geduid hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies, de belastbaarheid van eiseres in de FML niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.EHRM, 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008:JUD007721212, zaaknummer 77212/12.