Overwegingen
1. Eiseres was werkzaam als testcoördinator voor 40 uur per week. Op 23 oktober 2008 is eiseres uitgevallen vanwege ernstige vermoeidheidsklachten. Per 21 oktober 2010 werd haar een WIA-uitkering toegekend. Eiseres is eerst 80-100% arbeidsongeschikt bevonden. Bij een herbeoordeling in 2016 is eiseres 76,74% arbeidsongeschikt bevonden. Op 7 juli 2020 meldt eiseres dat haar gezondheidssituatie is gewijzigd waarna een nieuwe herbeoordeling heeft plaatsgevonden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%. Volgens het primaire besluit was eiseres voor 79,81% arbeidsongeschikt. In het bestreden besluit is eiseres 77,96% arbeidsongeschikt bevonden.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres vindt dat zij verdergaand beperkt is dan volgt uit de huidige functionele mogelijkhedenlijst (FML). Zij is 80-100% arbeidsongeschikt. Eiseres voert aan dat zij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen voor zich concentreren, afleiding door anderen, samenwerken, traplopen en reiken. Ook concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte dat eiseres 15 kg kan duwen of trekken in plaats van 10 kg zoals opgenomen in de FML van 17 oktober 2016. Verder had de verzekeringsarts een verdergaande urenbeperking moeten aannemen. Eiseres wijst er hierbij op dat haar psychotherapeut heeft aangegeven dat zij niet in staat is om te werken. De psychotherapeut treedt hiermee niet in de expertise van de verzekeringsarts, omdat hij geen beperkingen vaststelt. Dit had de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus mee moeten nemen in de beoordeling. De medische beoordeling is volgens eiseres dus onjuist. Ook bevat deze tegenstrijdigheden. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen namelijk op meerdere punten tot andere conclusies. Op de zitting heeft eiseres hierover toegelicht dat de conclusies van de primaire arts een beter beeld geven en een andere uitkomst goed gemotiveerd moet worden. Dit moet worden voorgelegd aan een onafhankelijk derde.
De medische beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig.
5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medische onderzoek onzorgvuldig of onjuist is. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder verplicht om naar aanleiding van het bezwaar van eiseres het primaire besluit volledig te heroverwegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en daarbij de tijdens de bezwaarprocedure verkregen informatie van de huisarts, psychiater en psychotherapeut betrokken. Er is een hoorzitting gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van de klachten van eiseres uitgebreid gemotiveerd welke beperkingen wel en niet aan de orde zijn. Naar aanleiding hiervan heeft zij een nieuwe FML opgesteld waarin diverse items werden aangepast en herzien. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet tegenstrijdig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van haar eigen bevindingen en de nieuwe informatie voor een aantal beperkingen tot andere conclusies komt dan de primaire verzekeringsarts. Ook vindt de rechtbank het niet tegenstrijdig dat de huidige beperking voor duwen en trekken anders is dan in de FML van 2016, aangezien er sprake is van een nieuwe beoordeling op een andere datum in geding.
6. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de in de FML vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie van de huisarts, psychiater en psychotherapeut in de beoordeling betrokken en voldoende toegelicht waarom zij het standpunt van de behandelaren dat eiseres niet kan werken niet volgt. Het bepalen van de arbeidsgeschiktheid behoort immers tot de expertise van de verzekeringsarts en niet tot de expertise van de behandelaren. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan op zichzelf niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres in beroep geen nieuwe medische stukken heeft ingediend om te onderbouwen dat de verzekeringsarts haar beperkingen heeft onderschat. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eiseres dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen en dat zij 80-100% arbeidsongeschikt moet worden geacht niet. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
De arbeidsdeskundige beoordeling
7. Eiseres voert verder aan dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. De functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en archiefmedewerker (SBC-code 553020) kan zij niet verrichten, omdat dit zeer geconcentreerd werk betreft. Ook is het tegenstrijdig dat deze functies geschikt worden geacht, terwijl de primaire arbeidsdeskundige de functies om deze reden niet geschikt voor eiseres vond. Voor de functie archiefmedewerker voldoet eiseres daarnaast niet aan de diploma eis. De functie medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) is niet geschikt vanwege de productiepieken en de dagelijkse face to face contacten met boze bezoekers. De functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) is te zwaar, eiseres heeft niet aangegeven waarom. Bij de functie telefonist, medewerker call center (SBC-code 315174) is ten onrechte geen rekening gehouden met dat eiseres direct gebruik moet kunnen maken van een toilet, terwijl uit de toelichting van de arbeidskundig analist bij beoordelingspunt 2.12.1 blijkt dat er de hele dag klanten aan de telefoon zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van een nieuwe FML de functies heeft geduid. In de nieuwe FML zijn geen beperkingen vanwege de concentratieklachten aangenomen. De arbeidsdeskundige hoefde hier bij het duiden van de functies dus geen rekening mee te houden. Zoals is overwogen onder 5 vindt in bezwaar een volledige heroverweging plaats. Dat de arbeidsdeskundige zich dus destijds op een ander standpunt heeft gesteld ten aanzien van de geschiktheid van deze functies, betekent niet dat daarop in bezwaar niet meer, op basis van het nieuwe medische onderzoek, mag worden teruggekomen. De rechtbank volgt voor de functie archiefmedewerker niet dat eiseres niet voldoet aan de diploma eis. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres opleidingsniveau 5 heeft. Voor de functie archiefmedewerker is opleidingsniveau 4 vereist. Er gelden geen specifieke diploma eisen. Iemand moet een MBO 3 diploma of een andere opleiding op dit niveau hebben. Dit betekent dat eiseres aan de opleidingseisen voor deze functie voldoet.
9. Uit de FML volgt dat eiseres maximaal één productiepiek per dag aan kan. In de arbeidskundige beoordeling staat dat de functie medewerker bibliotheek ondanks de verschillende drukke dagdelen geschikt is gelet op de motivering in de (bijlage bij de) rapportage van de arbeidsdeskundige. Deze motivering ontbreekt echter in de rapportage en er is ook geen bijlage. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee niet gemotiveerd dat de functie medewerker bibliotheek gelet op de aangenomen beperkingen geschikt is voor eiseres. In de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is opgenomen dat de functie telefonist, medewerker callcenter geschikt is, omdat in het kantoor een toilet aanwezig is. Voor de functie telefonist, medewerker callcenter heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel gemotiveerd dat de werkzaamheden worden verricht in een kantooromgeving waar een toilet aanwezig is, maar is het niet duidelijk of eiseres daarvan tijdens de werkzaamheden voldoende gebruik kan maken in het licht van de beperking zoals deze in de FML onder 2.12.6 is gesteld. Naar aanleiding van de beroepsgronden is niet door de arbeidsdeskundige, eventueel in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gemotiveerd waarom deze functie geschikt is voor eiseres. Er is naar het oordeel van de rechtbank hiermee sprake van een gebrek in de motivering.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres de functies medewerker bibliotheek en telefonist, medewerker callcenter kan vervullen. Nu verweerder deze functies aan de schatting ten grondslag heeft gelegd, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak op grond van artikel 8:80a van de Awb. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. De rechtbank wil zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen drie weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.