ECLI:NL:RBMNE:2022:67

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
UTR - 20_3917
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de aanleg van extra parkeerplaatsen bij sociale huurwoningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 14 januari 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort heeft verleend voor de aanleg van 15 extra parkeerplaatsen bij een nieuwbouwproject van 42 sociale huurwoningen. De voorzieningenrechter had eerder, op 22 december 2020, een tussenuitspraak gedaan waarin het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen en het college de gelegenheid werd gegeven om motiveringsgebreken in het besluit te herstellen. Na meerdere tussenuitspaken en een aanvullende motivering van het college, concludeert de voorzieningenrechter dat de motiveringsgebreken zijn hersteld. De rechtbank oordeelt dat met de aanleg van de extra parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernormen en dat de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand blijven. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van de verzoeker gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor de vergunninghouder de woningen mag bouwen. Tevens wordt het college opgedragen het griffierecht aan de verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3917

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Eising).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Omnia Wonen, gevestigd in Harderwijk
(gemachtigde: W. van Haarst).

Inleiding

Op 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 20/3916 afgewezen. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de voorzieningenrechter naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde motiveringsgebreken in het bestreden besluit van 20 oktober 2020 te herstellen.
In de tweede tussenuitspraak van 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter de termijn die zij het college heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot twee maanden na verzending van de verlengingsuitspraak.
In de derde tussenuitspraak van 17 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de termijn die zij het college heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot 1 november 2021.
Het college heeft het bestreden besluit voorzien van een aanvullende motivering (de aanvullende motivering). Bij deze aanvullende motivering is een omgevingsvergunning gevoegd die het college op 21 oktober 2021 aan vergunninghouder heeft verleend voor het in strijd met het uitwerkingsplan realiseren van 15 extra parkeerplaatsen bij de 42 nieuwe woningen aan de [adres] in [plaats] .
De aanvullende motivering en de daarbij gevoegde omgevingsvergunning waren voor verzoeker geen reden om zijn beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van de 42 woningen in te trekken. Hij heeft geen beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van 15 extra parkeerplaatsen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 21 december 2021 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van 42 sociale huurwoningen aan de [adres] in [plaats] in stand kan blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de voorzieningenrechter kort gezegd, heeft overwogen dat op het bouwplan de parkeernormen voor de ‘rest bebouwde kom’ uit de Nota Parkeernormen Amersfoort van toepassing zijn. Dit betekent dat bij de woningen 25 parkeerplaatsen voor de bewoners en 13 parkeerplaatsen voor bezoekers moeten worden gerealiseerd. Het bouwplan voorzag in 24 in plaats van 25 parkeerplaatsen voor de bewoners en in het bestreden besluit wordt onvoldoende gemotiveerd dat met de reconstructie van de [adres] voor de bezoekers 13 nieuwe/extra parkeerplaatsen zijn aangelegd.
3. De voorzieningenrechter blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. Vergunninghouder heeft op 23 maart 2021 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het in strijd met het uitwerkingsplan naast de appartementengebouwen aanleggen van 15 extra parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden ingepast in het park. Het college heeft bij het voorbereiden van het besluit op deze aanvraag op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit betekent dat hij een ontwerpomgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd en de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd. De gemeenteraad heeft de verklaring van geen bedenkingen verleend en het college heeft op
21 oktober 2021 aan vergunninghouder conform haar aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van 15 parkeerplaatsen.
5. In de aanvullende motivering geeft het college aan dat met deze omgevingsvergunning voor de aanleg van 15 parkeerplaatsen bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het college met de aanvullende motivering de motiveringsgebreken die de voorzieningenrechter in de tussenuitspraak heeft geconstateerd heeft hersteld. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat dat is gelukt. Voor de bewoners worden 2 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Het totaal aantal parkeerplaatsen voor de bewoners van de woningen komt daarmee op 26. Dit is 1 parkeerplaats meer dan is vereist op grond van de parkeernormen. Voor bezoekers komen er nu echt 13 nieuwe/extra parkeerplaatsen bij. Met de 15 extra parkeerplaatsen wordt volgens de daarvoor geldende normen bij het bouwplan dus voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
7. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak geen oordeel over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor de aanleg van de 15 parkeerplaatsen. Verzoeker heeft tegen deze omgevingsvergunning afzonderlijk beroep in kunnen stellen. Dit heeft hij niet gedaan.
Conclusie
8. Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep van verzoeker gegrond is. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen, omdat dit in strijd is met het motiveringsbeginsel, zoals dat is opgenomen in de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb. Omdat het college met de aanvullende motivering de gebreken heeft hersteld, laat de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Dit betekent voor partijen dat vergunninghouder de 42 sociale huurwoningen conform de aan haar verleende omgevingsvergunning mag bouwen.
10. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, moet het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken op
14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.