ECLI:NL:RBMNE:2022:6634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
UTR 21/5072
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek APV inzake beplanting en vrij uitzicht in de gemeente Weesp

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een handhavingsverzoek van een derde partij tegen eisers, die een haag op hun perceel hebben. De derde partij verzocht om handhaving op basis van artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), omdat de haag het vrije uitzicht zou belemmeren en daardoor een verkeersonveilige situatie zou creëren. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld na eerdere besluiten van de gemeente Weesp, waarbij het verzoek om handhaving aanvankelijk was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere besluiten onvoldoende gemotiveerd waren en dat de rapporten van deskundigen niet voldoende onderbouwden dat er sprake was van een overtreding van de APV. De rechtbank heeft vastgesteld dat de haag geen gevaar voor het verkeer opleverde en dat de eerdere afwijzing van het handhavingsverzoek onterecht was. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, de besluiten van de gemeente vernietigd en bepaald dat het handhavingsverzoek ongegrond is. Dit betekent dat de haag niet gesnoeid hoeft te worden en dat de gemeente de proceskosten van eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp (verweerder)

(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , uit [plaats]

(gemachtigde: mr. Ö. Ekinci).

Inleiding

In het besluit van 3 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van de derde partij, wonende aan het [adres 1] , om handhavend op te treden ten aanzien van de beplanting op het perceel van eisers ( [adres 2] ) afgewezen.
Tegen het primaire besluit heeft derde partij bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
De derde partij heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van 27 januari 2020.
Bij uitspraak van 10 december 2020 heeft de rechtbank het beroep van de derde partij gegrond verklaard, het besluit van 27 januari 2020 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen.
In het besluit van 23 augustus 2021 heeft verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen, waarin is besloten om het verzoek om handhavend op te treden alsnog toe te wijzen. Aan dit besluit ligt het advies van de bezwaarschriftencommissie van 21 juni 2021 ten grondslag. Bij apart besluit van 8 oktober 2021 is aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. De besluiten worden hierna aangehaald als het handhavingsbesluit.
Eisers hebben tegen het besluit van 8 oktober 2021 bezwaar gemaakt. Bij brief van 15 december 2021 heeft verweerder dit bezwaar doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen de beslissing op bezwaar van 23 augustus 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Op de zitting is gebleken dat het door verweerder opgestelde verweerschrift niet bekend was bij de rechtbank en bij eisers. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verweerschrift.
Partijen hebben stukken van verkeersdeskundigen in geding gebracht.
Op verzoek van partijen heeft op 21 september 2022 een nadere zitting plaatsgevonden. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers wonen aan het [adres 2] en de derde-partij woont naast hen op [adres 1] . Deze zaak is begonnen met een handhavingsverzoek van de derde-partij ten aanzien van de haag die op het perceel van eisers staat. Verweerder heeft in eerste instantie dat handhavingsverzoek afgewezen. Het bezwaar van de derde-partij tegen die afwijzing heeft verweerder ongegrond verklaard. Omdat de rechtbank het beroep van de derde-partij tegen die beslissing op bezwaar bij uitspraak van 10 december 2020 gegrond heeft verklaard, heeft verweerder een nieuw besluit op het bezwaar genomen. Verweerder heeft toen alsnog besloten om handhavend op te treden. Dit besluit van 23 augustus 2021 ligt nu ter beoordeling voor, tezamen met het besluit van 8 oktober 2021 waarin aan eisers is gelast om de haag terug te snoeien naar een hoogte van 1,10 meter.

Uitgebrachte rapporten en nadere reacties

2. Na de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2020 zijn de volgende rapporten
uitgebracht:
a. Analyse verkeersveiligheid [adressen] [plaats] van 10 mei 2021. Dit rapport van Delft Intra Advies (DIA) is in opdracht van de gemeente Weesp uitgebracht.
b. Memo van De Verkeersdeskundige van 27 mei 2021. Dit is een vervolg op een eerder in opdracht van de derde-partij uitgebracht rapport van 5 augustus 2019 en vormt een reactie op de onder a. genoemde Analyse.
c. Notitie van Bureau Schoorstra Verkeerskundig Advies (BSVA) van 6 november 2021. Dit rapport is in opdracht van eisers uitgebracht.
d. Notitie van BSVA van 31 maart 2022. Deze notitie bevat een reactie op verweerschrift.
e. Memo van De Verkeersdeskundige van 26 april 2022. Deze memo is een reactie op de notitie van BSVA van 6 november 2021 en 31 maart 2022. Ook geeft de verkeersdeskundige een reactie op de door eisers ingediende gronden van 8 april 2022.
Hieronder worden memo’s, notities en analyse aangeduid als rapporten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het handhavingsbesluit op een deugdelijke en voldoende motivering berust en of verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2:15 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) op grond waarvan hij gehouden was om handhavend op te treden. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eisers en derde-partij hebben aangevoerd.
Het handhavingsbesluit
4. Verweerder concludeert dat zij het verzoek om handhaving eerder onterecht heeft afgewezen. Volgens verweerder is er sprake van een overtreding van artikel 2:15 van de APV. Het in opdracht van verweerder opgestelde rapport van DIA van 10 mei 2021 geeft onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie en het weerlegt niet de conclusie van het door de derde-partij ingebrachte rapport van De Verkeersdeskundige dat de haag aan het wegverkeer het vrije uitzicht belemmert waardoor voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Het standpunt van eisers
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV. Wanneer er enkel sprake is van (enige) beperking van het vrije uitzicht van het wegverkeer biedt artikel 2:15 van de APV volgens eisers geen grondslag voor handhaving. De haag zorgt niet voor een verkeersonveilige situatie. Eisers verwijzen in dit kader naar het rapport van BSVA van 6 november 2021. Eisers wijzen er verder op dat ook het rapport van DIA en de overige interne rapporten van de gemeente tot eenzelfde conclusie komen. Alleen De Verkeersdeskundige oordeelt dat er sprake is van een verkeersonveilige situatie. Dit rapport gaat echter uit van bepaalde aannames; bijvoorbeeld dat er in de bebouwde kom te hard wordt gereden. BSVA heeft in haar rapport een berekening gemaakt uitgaande van een auto die met een snelheid van 20 kilometer per uur het Staalmeesterspad inrijdt. Het is volgens eisers praktisch onmogelijk om met een hogere snelheid het Staalmeesterspad in te rijden. Eisers vinden verder dat verweerder in zijn beoordeling ten onrechte niet heeft meegewogen dat er in de afgelopen jaren geen aanrijdingen hebben plaatsgevonden. Verder wijzen zij er op dat BSVA waarschuwt dat het verlagen van de haag mogelijk juist leidt tot meer kans op ongevallen. Automobilisten zouden dan juist geneigd zijn om harder te rijden. Verweerder heeft artikel 2:15 van de APV te ruim uitgelegd, zo stellen eisers. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd op het punt dat het rapport van BSVA het rapport van De Verkeersdeskundige onvoldoende zou weerleggen.
Het standpunt van de derde-partij
6. De derde-partij deelt het standpunt van verweerder en verwijst daarbij naar het in opdracht van haar opgestelde rapport van De Verkeersdeskundige van 5 augustus 2019. Uit dat rapport volgt volgens derde-partij dat sprake is van een gevaarlijke situatie. Naar aanleiding van het rapport van BSVA heeft de derde-partij De Verkeerskundige nog een nader rapport laten opstellen, waarin wordt gereageerd op de kritiek die BSVA heeft op zijn rapport. Elk rapport zegt dat er sprake is van een belemmering van het vrije uitzicht voor het wegverkeer, en alleen daarom al moest verweerder tot handhaving overgaan.
Wanneer is sprake van een overtreding van artikel 2:15 van de APV?
7. In artikel 2:15 van de APV staat dat het verboden is om beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder op gevaar ontstaat.
8. Blijkens het advies van de adviescommissie van 21 juni 2021 dat ten grondslag ligt aan het handhavingsbesluit heeft verweerder de vraag beantwoord of de haag het vrije uitzicht belemmert op zodanige wijze dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat. Dit is een onjuist criterium omdat van een overtreding sprake kan zijn als de situatie zich voordoet dat er een belemmering is van het vrije uitzicht voor het wegverkeer óf als er hinder of gevaar voor het wegverkeer ontstaat. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [1] In het verweerschrift heeft verweerder weliswaar onderkend dat het hier gaat om los van elkaar te beoordelen situaties op grond waarvan dient te worden vastgesteld of sprake is van een overtreding, maar anders dan verweerder in het verweerschrift betoogt, is niet elke vorm van belemmering van het vrije uitzicht voor het wegverkeer als een overtreding aan te merken. Artikel 2:15 van de APV treft - gelet op het hoofdstuk en de titel waarin deze bepaling in de APV is opgenomen – een voorziening die de veiligheid op de weg moet garanderen. Het moet dus wel gaan om een belemmering van het vrije uitzicht waardoor de veiligheid van het verkeer in het geding is. Zoals eisers terecht naar voren hebben gebracht, heeft verweerder gelet hierop in het verweerschrift een te ruime uitleg gegeven aan artikel 2:15 van de APV. Het standpunt van de derde-partij over dit punt kan dus ook niet worden gevolgd. Het handhavingsbesluit en het nader ingenomen standpunt van verweerder zijn op dit punt onjuist.

Wijze van toetsing

9. Verweerder heeft bij zijn beoordeling of sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV verder doorslaggevende betekenis toegekend aan het door de derde-partij ingebrachte rapport van De Verkeersdeskundige van 5 augustus 2019 en het daarin neergelegde advies. Na de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2020 heeft verweerder een deskundige van DIA gevraagd om rapport uit brengen. Verweerder heeft dit op zijn verzoek uitgebrachte rapport van 10 mei 2022 beoordeeld met als conclusie dat dit rapport onvoldoende is om het rapport van De Verkeersdeskundige te weerleggen. Verweerder heeft daarbij niet uitgelegd waarom het rapport van De Verkeersdeskundige - anders dan het rapport van DIA - wel voldoende is om een overtreding aan te nemen. Verweerder mag bij de beoordeling van een handhavingsverzoek gebruik maken van het advies van een deskundige, maar hij moet aan de hand daarvan wel een eigen beoordeling maken over de vraag of de APV al dan niet is overtreden. Door uit te gaan van het advies van één van de deskundigen, zonder uit te leggen waarom dat advies meer gewicht toekomt dan de adviezen van de andere deskundigen, heeft verweerder dat onvoldoende gedaan. Dit betekent dat het handhavingsbesluit niet is voorzien van een voldoende motivering en aldus in strijd is met het motiveringsbeginsel.

Tussenconclusie

10. Het beroep is gegrond en het handhavingsbesluit komt voor vernietiging in aanmerking. Normaal gesproken zou de rechtbank in een geval als deze de zaak weer terug verwijzen naar verweerder. De rechtbank gaat dit niet doen omdat partijen al heel lang wachten op de afdoening van hun geschil en een nieuw oordeel van verweerder er niet toe zal leiden dat het geschil wordt opgelost, omdat eisers en derde-partij een tegengesteld belang hebben. Een finale geschillenbeslechting behoort in dit geval tot de mogelijkheden, omdat de stukken in het dossier voldoende zijn om een oordeel te vormen, zodat er geen nader onderzoek nodig is. Deze stukken zijn ook voldoende met partijen doorgenomen en besproken. De rechtbank ziet aanleiding om het geschil finaal te beslechten door zelf in de zaak te voorzien. Dit betekent dat de rechtbank haar oordeel in de plaats zal stellen van die van verweerder. Het oordeel van de rechtbank is dat eisers gelijk krijgen. Verweerder had op basis van de beschikbare rapporten niet kunnen vaststellen dat sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2:15 van de APV op grond waarvan handhavend kan worden opgetreden. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Inhoudelijke beoordeling
Situatie ter plaatse
11. Het Staalmeesterspad ligt in de woonwijk [locatie] van de gemeente Weesp. Het gaat hier om een zogenoemde bloemkoolwijk die zich kenmerkt door kronkelende paden, veel groen en hofjes. Er zijn straten en woonerven die aparte subwijkjes vormen. Deze subwijkjes bestaan veelal uit dood- of rondlopende straten met huizen en groen. Het gaat om autoluwe woongebieden waar trottoirs schaars zijn. Het Staalmeesterspad ligt in een doodlopende woonbuurt van enkele tientallen huizen. Het Staalmeesterspad is een smalle eenrichtingsweg voor autoverkeer (3.60 meter breed) waar niet harder mag worden gereden dan 30 kilometer per uur. Fietsers, brommers en voetgangers mogen gebruik maken van de straat in twee richtingen. Het is een weg zonder trottoir. De meeste verkeersbewegingen van en naar de ontsluitingsweg C.J. Wiefferingdreef vinden plaats via de Waardijnstraat en De Gildemeesterweg. De verkeersintensiteit is laag. De haag is gelegen op het perceel van eisers.
Het handhavingsbesluit en de rapporten van de diverse deskundigen
12. De rechtbank zal aan de hand van alle onder 2 genoemde rapporten en gegeven reacties van de diverse deskundigen beoordelen of sprake is van een overtreding die moet leiden tot handhaving. De rechtbank stelt vast dat alle door verweerder en eisers ingeschakelde deskundigen tot eenzelfde conclusie komen, namelijk dat geen sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2:15 van de APV. In het rapport van De Verkeersdeskundige is een andere conclusie opgenomen. In dit rapport is geconcludeerd dat de haag het vrije uitzicht op de weg belemmert waardoor hinder en gevaar ontstaat dat kan worden opgelost door de haag tot 1.10 meter terug te snoeien. Deze conclusie is ten grondslag gelegd aan het handhavingsbesluit. De rechtbank zal daarom het rapport van De Verkeersdeskundige hieronder als eerste bespreken.
De rapporten van de verkeersdeskundige van 5 augustus 2019 en 26 april 2022
13. De in het rapport van De Verkeersdeskundige van 5 augustus 2019 neergelegde bevindingen en conclusie en het nader uitgebracht rapport van 26 april 2022 kunnen het handhavingsbesluit niet dragen. In paragraaf 2.1.1. van het eerst genoemde rapport concludeert de deskundige dat het beperkte uitzicht zich op twee punten doet gelden:
1. Het uitzicht vanaf het perceel [adres 1] op het wegverkeer op de rijweg;
2. Het uitzicht van linkslopende voetgangers op het Staalmeesterspad naar de
driehoeksaansluiting met de Waardijnstraat.
In de opdracht/vraagstelling die heeft geleid tot het rapport wordt ook het volgende weergegeven: “
het verrichten van een analyse naar de mate van uitzicht vanaf het perceel [van derde-partij] en of er inderdaad sprake is van onvoldoende vrij uitzicht op het wegverkeer.”In zijn nadere reactie van 26 april 2022 herhaalt de deskundige de relevantie van deze vraagstelling voor de vraag of sprake is van een overtreding. Dit is niet juist.
14. Het in artikel 2:15 van de APV neergelegde verbod ziet op het vrije uitzicht en de gevolgen daarvan voor het
wegverkeer. Hieruit volgt dat de bepaling niet van toepassing is wanneer iemand zich op eigen erf bevindt. Het artikel is van toepassing op verkeerdeelnemers. Dit betekent dat het uitzicht vanaf eigen erf niet relevant is voor de vraag of voldaan is aan artikel 2:15 van de APV. Eerst bij het betreden van het Staalmeesterspad wordt iemand verkeersdeelnemer en moet voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 2:15 van de APV. De in het kader van deze vraagstelling door de deskundige onder 1 getrokken conclusie, biedt daarom geen grondslag voor de vaststelling dat sprake is van een overtreding.
15. Ook de onder 2 vermelde conclusie dat het uitzicht op de driehoeksaansluiting beperkt is, biedt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat sprake is van een overtreding. Deze conclusie heeft betrekking op het uitzicht van en op linkslopende voetgangers van en op het wegverkeer dat van de Waardijnstraat het Staalmeesterspad inrijdt. De rechtbank merkt hierover allereerst op dat van voetgangers mag worden verwacht dat zij oplettend zijn, zich aan de ter plaatse geldende regels houden en zich bewust zijn van hun eigen verantwoordelijkheid als weggebruiker voor de veiligheid op de weg, zowel die van henzelf als die van medeweggebruikers. Indien het links lopen op een weg een verkeersonveilige situatie met zich meebrengt en de voetganger zich hiervan bewust is, of zich hiervan redelijkerwijs bewust had kunnen zijn dan mag van een voetganger worden verwacht dat hij zijn verkeersgedrag hierop aanpast. In dit geval betekent dit dat hij aan de andere kant van de weg gaat lopen waar hij het beste zicht heeft op andere weggebruikers. De onder 2 getrokken conclusie van de Verkeersdeskundige die alleen betrekking heeft op linkslopende voetgangers is gelet op het vorenstaande onvoldoende om een overtreding als bedoeld 2:15 van de APV aan te nemen.
16. Er zijn ook andere redenen waarom de rechtbank vindt dat het rapport van De Verkeersdeskundige onvoldoende grondslag biedt voor het door verweerder genomen handhavingsbesluit. De verkeersdeskundige doet enkele aannames die ten onrechte niet zijn toegespitst op de specifieke verkeerssituatie ter plaatse. De rechtbank noemt hierbij als voorbeelden de aannames van het harder rijden op eenrichtingswegen en het door de deskundige beschreven tunneleffect. De Verkeersdeskundige heeft niet uitgelegd waarom deze aannames die kennelijk in zijn algemeenheid wel gelden, ook gelden in de situatie die ziet op het Staalmeesterspad en de wijk waarin deze weg is gelegen. Zoals onder 2 is beschreven gaat het hier om een wijk die bijzonder van opzet is. In de door eisers ingediende zienswijze is gemotiveerd ingegaan op deze aannames en waarom deze voor Staalmeesterspad niet kloppen. De vaststelling van de deskundige dat het Staalmeesterspad in belangrijke mate een ontsluitingsfunctie heeft voor de achterliggende woningen, wordt ook niet ondersteund door de overige in het dossier bevindende stukken en wordt door verweerder ook niet gevolgd. Daar de deskundige de hiervoor weergegeven aannames wel ten grondslag heeft gelegd aan zijn conclusie dat sprake is van een door de haag veroorzaakte verkeersonveilige situatie, kan deze conclusie door de rechtbank niet worden gevolgd.
De overige rapporten van BSVA en DIA
16. In het rapport van BSVA heeft de deskundige de zichtlijnen en de afstanden in kaart gebracht en komt op basis daarvan tot de volgende bevindingen:

“In het plaatje is schematisch de contour van een auto weergegeven en wanneer deze te zien is vanaf de erfgrens van [adres 1] . Deze afstand is 15.50 meter. De maximumsnelheid is 30 km/h, dat komt overeen met 8.33 m/s. Gezien de relatief smalle doorgang en de begroeiing aan weerszijden is een snelheid van 20 km/h reëler. Mede gezien het feit dat het parkeervak vlak voor de bocht vaak bezet is (zie foto), waardoor het zicht beperkt wordt. Als voetganger is het het veiligst om aan de overzijde te lopen omdat dan al het wegverkeer het beste zicht heeft op elkaar en beter op elkaar kan anticiperen. Vanuit het [adres 1] moet dan het Staalmeesterspad overgestoken worden. De totale breedte is ca 3.60 meter van band tot band. Een voetganger is ca 0,70 meter breed, dus de oversteek lengte is maximaal ca 3.20 meter, rekening houdend met 0.05 meter afstand tot de daar aanwezige heg. Een voetganger loopt ca 0,8 à 1,2 m/s (bron: CROW ASVV 2014) De oversteek duurt dan 2,7 à 4 seconden, gemiddeld 3.33 seconde.

Een auto rijdend met 20 km/h doet ca. 2,8 seconde over de afstand van 15,50 meter. Als de auto zijn snelheid vasthoudt gaat het net wel, net niet goed. Maar een autobestuurder zal iemand zien lopen en zal afremmen, waardoor het in de praktijk goed gaat.
Uit deze analyse blijkt dat de haag van [adres 2] niet tot gevaar voor het wegverkeer leidt.”.
18. De deskundige van BVSA is bij zijn berekening uitgegaan van een situatie dat het [adres 2] is verlaten en de oversteek wordt gemaakt naar de andere kant op het moment dat er een auto het Staalmeesterspad inrijdt. Anders dan De Verkeersdeskundige stelt, is deze situatie voor de berekening van de afstand terecht als uitgangspunt genomen. Dit gelet op de omstandigheid dat artikel 2:15 van de APV betrekking heeft op het wegverkeer. De berekening gaat uit van een auto die 20 kilometer per uur rijdt. BVSA heeft voldoende uitleg gegeven waarom hij gelet op de verkeerssituatie is uitgegaan van een snelheid van 20 kilometer per uur in plaats van de toegestane maximaal geldende snelheid van 30 km per uur. BVSA heeft toegelicht dat dit gezien de relatief smalle doorgang, de begroeiing aan weerszijden en het feit dat er vlak voor de bocht vaak auto’s in de parkeervakken staan, reëler is. Dat met een lage snelheid het Staalmeesterspad zal worden ingereden, blijkt ook uit het rapport van de DIA, waarin staat vermeld dat de weggebruikers ter hoogte van de knik aan het begin van het Staalmeesterspad een lage snelheid zullen aanhouden, juist omdat er geen zicht is op de rijbaan en uitwijkruimte ontbreekt. In de situatie dat een auto verder het Staalmeesterspad is ingereden op het moment dat de oversteek wordt gemaakt, zal de voetganger en de bestuurder van de auto elkaar zien. BVSA kan worden gevolgd dat de bestuurder van de auto zijn verkeersgedrag hierop zal aanpassen door af te remmen. BSVA komt tot de conclusie dat de auto gelet hierop tijdig tot stilstand zal komen, en dat de aanwezigheid van de haag dus niet leidt tot onveilige verkeerssituaties. Bij deze conclusie heeft BSVA ook kunnen betrekken dat er in het verleden geen ongevallen hebben plaatsgevonden. Dat de aanwezigheid van de haag niet leidt tot een verkeersonveilige situatie wordt ook bevestigd door het rapport van het DIA. BSVA en DIA merken bovendien op dat het mogelijk is dat het verlagen van de heg in verkeerskundig opzicht meer gevaar met zich mee kan brengen, aangezien automobilisten geneigd zijn om harder te rijden als ze door de bocht heen kunnen kijken. Deze rapporten bieden geen basis voor verweerder om over te gaan tot handhaving.

Eindconclusie

19. De rechtbank ziet aanleiding om te doen wat verweerder had moeten doen, namelijk het indertijd ingediende bezwaar van de derde-partij ongegrond te verklaren en het besluit waarbij het handhavingsverzoek is afgewezen te handhaven. Dit betekent dat de last onder dwangsom van tafel is en dat de haag niet gesnoeid hoeft te worden.
19. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
19. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde van eisers heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank (1 punt) en de nadere zitting (0,5 punt) deelgenomen. De vergoeding bedraagt 2,5 x 759,-- = € 1.897,50.
19. Eisers hebben ook verzocht om een vergoeding van de in hun opdracht uitgebrachte deskundigenrapporten. Het betreft het rapport van BSVA van 6 november 2021 en 31 maart 2022. Totaal is verzocht om een vergoeding van afgerond € 1.443,--. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen, omdat het door de deskundige gehanteerde uurtarief valt binnen het uurtarief dat volgens het Besluit tarieven in strafzaken maximaal voor vergoeding in aanmerking komt. De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 3.340,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 23 augustus 2021 en 8 oktober 2021;
- bepaalt dat het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de besluiten van 23 augustus 2021 en
8 oktober 2021;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.340,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten