ECLI:NL:RBMNE:2022:6624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
9850471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van vereffenaarsloon en vereffeningskosten in het kader van een nalatenschap

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door Juristu Incassodiensten B.V., betaling van een bedrag van € 3.410,39 aan hoofdsom, € 240,49 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 907,50 aan kosten van juridische bijstand van gedaagden, die de zoons en erfgenamen zijn van de overleden erflater. De vordering is gebaseerd op werkzaamheden die eiser heeft verricht in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, waarvoor hij stelt recht te hebben op vereffenaarsloon. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.E. Vogel van DAS Rechtsbijstand, betwisten de rechtsgrond voor de vordering en stellen dat er geen afspraken zijn gemaakt over betaling van vereffenaarsloon of -kosten. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was en er geen wettelijke of contractuele grondslag voor de gevorderde betaling aanwezig was. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde. De beslissing is op 12 oktober 2022 uitgesproken door kantonrechter J.M. van Wegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9850471 MC EXPL 22-2741 A/45353
Vonnis van 12 oktober 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: Juristu Incassodiensten B.V.,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [gedaagden c.s] .,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.E. Vogel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 19 april 2022;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met een productie;
- de conclusie van dupliek met een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2020 is de heer [erflater] overleden (hierna: de erflater). [gedaagden c.s] . zijn de zoons en enig erfgenamen van de erflater.
2.2.
Op 24 augustus 2020 is door notaris [notaris] te [plaats] ter zake het overlijden van de erflater een verklaring van erfrecht opgesteld. Daarin is opgenomen dat [gedaagden c.s] . aan [eiser] volmacht heeft gegeven om hem te vertegenwoordigen ter zake van het beheer van de nalatenschap als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 BW, alsmede de vereffening van de nalatenschap. In de verklaring van erfrecht is ook opgenomen dat daaraan twee boedelvolmachten met zuivere aanvaarding zijn gehecht.
2.3.
Op 12 oktober 2020 heeft [gedaagden c.s] . de aan [eiser] verstrekte volmacht tot beheer en vereffening van de nalatenschap ingetrokken.
2.4. (
De incassogemachtigde van) [eiser] heeft [gedaagden c.s] . meerdere sommaties gestuurd die zien op betaling van de door [eiser] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap verrichte werkzaamheden, onder meer bij brief van 10 december 2021, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van een bedrag van € 3.410,39 aan hoofdsom. [gedaagden c.s] . is niet tot betaling overgegaan.

3.3. Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s] . om aan [eiser] te voldoen € 3.410,39 aan hoofdsom, € 240,49 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 907,50 aan kosten van juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 15 mei 2021, althans vanaf de dagvaarding, tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagden c.s] . in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – kort gezegd – het volgende. Ter afwikkeling van de nalatenschap van de erflater heeft [gedaagden c.s] . in april 2020 [eiser] benaderd. [eiser] heeft aan [gedaagden c.s] . aangegeven dat er kosten aan dit verzoek verbonden zaten. Voor [gedaagden c.s] . was dit akkoord. Op 24 augustus 2020 heeft [gedaagden c.s] . in de verklaring van erfrecht aan [eiser] een volmacht tot beheer en vereffening van de nalatenschap verstrekt. In dit kader heeft [eiser] in de periode van 6 april 2020 tot en met 9 april 2021 diverse werkzaamheden verricht. De hiermee gepaard gaande kosten bedragen € 3.410,39. Op grond van artikel 4:7 lid 1 sub c BW kan [eiser] aanspraak maken op betaling van het vereffenaarsloon. Voor zover [eiser] geen recht zou hebben op loon, dan stelt hij zich op het standpunt dat zijn kosten moeten worden aangemerkt als vereffeningskosten die door [gedaagden c.s] . moeten worden vergoed. [gedaagden c.s] . is, ondanks sommaties, niet tot betaling overgegaan.
3.3.
[gedaagden c.s] . heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagden c.s] . baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. Ten eerste betwist hij dat er een rechtsgrond bestaat voor betaling van vereffenaarsloon en/of vereffenaarskosten, omdat hierover nooit afspraken tussen partijen zijn gemaakt. Voor zover er wel een rechtsgrond bestaat, geldt dat [eiser] niet heeft aangetoond welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt. Voor zover er wel werkzaamheden zijn uitgevoerd, dan betwist [gedaagden c.s] . dat dit werkzaamheden zijn die objectief noodzakelijk waren voor de afwikkeling van de nalatenschap. Vervolgens geldt dat [eiser] vergoeding vordert van werkzaamheden die zijn verricht na intrekking van de volmacht. Deze kosten kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is [eiser] tekortgeschoten in zijn taak zich als goed vereffenaar te gedragen. Ten slotte wordt bezwaar gemaakt tegen de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de door de notaris op 24 augustus 2020 opgemaakte verklaring van erfrecht blijkt dat [gedaagden c.s] . de nalatenschap van de erflater zuiver heeft aanvaard. Blijkens die akte heeft [gedaagden c.s] . aan [eiser] een volmacht verstrekt om hem te vertegenwoordigen bij het beheer en de vereffening van de nalatenschap. [eiser] heeft vervolgens enkele werkzaamheden verricht en vordert betaling van vereffenaarsloon dan wel vereffeningskosten.
4.2.
In zijn conclusie van antwoord betwist [gedaagden c.s] . dat er een rechtsgrondslag bestaat voor het door [eiser] gevorderde vereffenaarsloon en/of vereffenaarskosten, nu daarover tussen partijen nooit afspraken zijn gemaakt. In de conclusie van repliek gaat de gemachtigde van [eiser] niet op dit verweer in, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Hij voert niets aan met betrekking tot een wettelijke en/of contractuele grondslag van zijn vordering, maar volstaat met een verwijzing naar de dagvaarding en het overleggen van een enkele productie, overigens zonder enige toelichting. In de dagvaarding noemt [eiser] weliswaar artikel 4:7 lid 1 sub c BW, maar dit artikel kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet als grondslag van de vordering dienen. Daarin staat immers niet meer dan dat het loon van de vereffenaar onder de kosten van de vereffening van de nalatenschap valt. Niet onderbouwd is echter waarop in dit geval de verschuldigdheid van vereffenaarsloon is gebaseerd, noch dat er sprake is van een formele vereffening van een nalatenschap.
4.3.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] tot betaling van de hoofdsom bij gebreke van een wettelijke en/of contractuele grondslag moet worden afgewezen. Dit betekent dat ook de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten als nevenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s] . worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 249,00).
4.5.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten worden begroot respectievelijk toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagden c.s] ., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagden c.s] . volledig aan de proceskostenveroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.