ECLI:NL:RBMNE:2022:6606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
C/16/522965 / HA ZA 21-403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van geldverstrekker voor overkreditering en niet passende arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak vorderde eiser, [eiser sub 1], dat de rechtbank zou verklaren dat ABN AMRO Hypotheken tekortgeschoten was in de nakoming van de hypothecaire overeenkomst en onrechtmatig had gehandeld. Eiser stelde dat hij een te hoge hypothecaire lening had gekregen, wat leidde tot overkreditering, en dat hij niet was geïnformeerd over de risico's van arbeidsongeschiktheid, waardoor hij geen passende verzekering had afgesloten. De rechtbank oordeelde dat Florius, de geldverstrekker, haar zorgplicht niet had geschonden en niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de lening verantwoord was verstrekt en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het afsluiten van een adequate arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bovendien werd vastgesteld dat de vordering van eiser was verjaard, omdat hij te laat actie had ondernomen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van Florius.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/522965 / HA ZA 21-403
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. V.J.K. Welten te Waalwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V.tevens handelend onder de naam
FLORIUS,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid. Eisers worden samen in mannelijk enkelvoud [eiser sub 1] genoemd. Waar dat nodig is zullen zij afzonderlijk de heer of mevrouw [achternaam eiser sub 1] worden genoemd. Gedaagde zal behalve met ABN AMRO Hypotheken ook met Fortis ASR worden aangeduid, maar verder (voornamelijk) Florius worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2021 met 27 producties;
  • de conclusie van antwoord van 15 september 2021 met 21 producties;
  • de akte inbreng producties van 12 april 2022 van [eiser sub 1] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2022 plaatsgevonden in het gebouw van de rechtbank. Daarbij waren aanwezig de heer en mevrouw [achternaam eiser sub 1] met mr. Welten.
Namens Florius was mevrouw [A] , [functie] bij Florius, aanwezig met mr. Achterberg. De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten en partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechter beslist dat uitspraak zal worden gedaan.

2.Het geschil en de beoordeling

Inleiding

2.1.
Op 18 december 2007 heeft [eiser sub 1] een woning gekocht in [plaats] . Voor de financiering daarvan heeft hij diezelfde dag contact gezocht met [onderneming 1] , een financieel advieskantoor (hierna: [onderneming 1] ). Met dit kantoor had [eiser sub 1] sinds het voorjaar 2006 contact in verband met het toetreden van de heer [eiser sub 1] , van beroep dierenarts, als maat tot de maatschap [onderneming 2] . Voor de financiering van zijn woning heeft [eiser sub 1] zich weer tot [onderneming 1] gewend. Via [onderneming 1] heeft [eiser sub 1] op 2 januari 2008 van Fortis ASR, de rechtsvoorganger van Florius, een hypotheekofferte ontvangen. Uiteindelijk is [eiser sub 1] op 24 januari 2008 een overeenkomst van hypothecaire geldlening aangegaan met Fortis ASR voor een bedrag van in totaal € 700.000. Deze lening bestaat uit twee delen: een aflossingsvrij deel van € 350.000 met een maandbedrag van € 1.575,00 en een spaarhypotheek van € 350.000 met een maandbedrag van € 1.502,08. Samen met de premie voor de spaarhypotheek van € 498,21 bedragen de totale maandlasten van [eiser sub 1] € 3.575,29. Fortis ASR heeft het voorgaande in de brieven van 5 februari 2008 aan [eiser sub 1] bevestigd.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Op 21 april 2014 is de heer [eiser sub 1] met de fiets gevallen waarbij hij (onder meer) letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen. Door dit ongeluk is hij volledig arbeidsongeschikt geraakt.
Wat wordt Florius verweten?
2.3.
[eiser sub 1] vindt - kort gezegd - dat Fortis ASR hem een te hoge hypothecaire financiering heeft verstrekt, namelijk een hogere dan redelijkerwijs verantwoord was, en dat er daarom sprake is van overkreditering. Ook verwijt [eiser sub 1] Fortis ASR dat zij hem niet heeft geïnformeerd over of gewaarschuwd voor de risico’s van een eventuele arbeidsongeschiktheid. Hierdoor heeft [eiser sub 1] geen passende, toereikende, arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Fortis ASR heeft hierop ten onrechte ook geen controle uitgeoefend. De uitkering uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering die [eiser sub 1] heeft afgesloten is volgens [eiser sub 1] onvoldoende om de maandelijkse hypotheeklasten te voldoen. Volgens [eiser sub 1] is er maandelijks een financieel “gat” van € 1.500. Hij vult dit aan met spaargeld. [eiser sub 1] heeft Florius op 15 januari 2020 aansprakelijk gesteld. Florius heeft in reactie daarop aansprakelijkheid afgewezen. [eiser sub 1] is daarna deze procedure begonnen.
Wat vordert [eiser sub 1] ?
2.4.
[eiser sub 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat ABN AMRO Hypotheken tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) van hypothecair krediet en/of dat ABN AMRO Hypotheken in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht, althans op enigerlei andere wijze onrechtmatig ten opzichte van [eiser sub 1] heeft gehandeld;
ABN AMRO Hypotheken veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiser sub 1] lijdt, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
ABN AMRO Hypotheken veroordeelt in de kosten van deze procedure, met de nakosten.
Wat vindt Florius?
2.5.
Florius voert om te beginnen aan dat een eventuele vordering van [eiser sub 1] is verjaard. Daarnaast voert zij - kort samengevat - aan dat de hypotheeklening verantwoord was en er geen sprake is van overkreditering. Zij heeft haar zorgplicht daarom niet geschonden en niet onrechtmatig gehandeld. Dat geldt volgens Florius ook als het gaat om de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het was niet aan haar om hierover te adviseren of om voor het risico van arbeidsongeschiktheid te waarschuwen, maar aan de assurantietussenpersoon [onderneming 1] . Ook hoefde zij niet te controleren of de arbeidsongeschiktheidsverzekering die [eiser sub 1] had afgesloten wel geschikt was. Als het voorgaande anders is, is er volgens haar geen causaal verband tussen de tekortkoming en de schade. Florius doet ten slotte een beroep op de schadebeperkingsplicht en eigen schuld van [eiser sub 1] .
Zorgplicht niet geschonden en niet onrechtmatig gehandeld
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat Florius haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat zij ook niet onrechtmatig tegenover [eiser sub 1] heeft gehandeld. Dit zal hierna worden toegelicht.
2.7.
Volgens [eiser sub 1] is aan hem een te hoge hypothecaire financiering verstrekt. Daarbij wijst [eiser sub 1] erop dat zijn inkomen niet getoetst is aan de normen van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF). In de GHF wordt met het begrip leencapaciteit aangegeven hoeveel er verantwoord geleend kan worden. Om die leencapaciteit te becijferen moest aangesloten worden bij (toen geldende) tabellen van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) met woonquotes/financieringslasten. Voor een zzp’er geldt op grond daarvan dat er naar het inkomen van drie kalenderjaren moest worden gekeken. [eiser sub 1] was pas vanaf 2006 als zelfstandige aan het werk en Florius is bij de hypotheekaanvraag alleen uitgegaan van zijn inkomen in 2006, een bedrag van € 80.501. Volgens de NHG mocht bij dat inkomen 36,8% besteed worden aan bruto woonlasten. De bruto maandlasten van [eiser sub 1] bedroegen € 46.512, wat volgens [eiser sub 1] laat zien dat er een onverantwoord krediet is verstrekt: [eiser sub 1] zou dan minimaal een inkomen moeten hebben gehad van ruim € 125.000. Toekomstige ontwikkelingen van het inkomen mogen daarbij niet worden meegewogen, dat volgt volgens [eiser sub 1] uit de GHF.
De assurantietussenpersoon heeft volgens [eiser sub 1] in de brief van 20 december 2007 aan Florius geschreven dat de beoogde geldlening “krap” was. Ondanks deze mededeling heeft Florius geen onderzoek gedaan naar de overkreditering. Op grond van artikel 4:34 van de Wet financieel toezicht (Wft) had zij informatie moeten inwinnen over de financiële positie van [eiser sub 1] . Dat heeft zij niet, althans onvoldoende, gedaan. Florius heeft ook niet voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Hiermee heeft zij ook artikel 4:24a lid 1Wft en haar eigen bankvoorwaarden geschonden, waarin (kort gezegd) is bepaald dat een financiële dienstverlener het belang van de consument in acht moet nemen.
2.8.
De rechtbank volgt [eiser sub 1] niet in het standpunt dat - kort gezegd - sprake is van overkreditering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Florius goed uitgelegd hoe zij de financieringsaanvraag van [eiser sub 1] heeft beoordeeld en is deze beoordeling zorgvuldig geweest. In het hiervoor genoemde artikel 4:34 Wft is bepaald dat kredietverstrekkers zich ervan moeten vergewissen dat sprake is van een verantwoorde kredietverstrekking. Florius heeft dit gedaan en daarbij de GHF als uitgangspunt gebruikt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Florius naar aanleiding van een vraag van de rechtbank erkend dat de financiering net niet aan die normen voldeed, maar daarbij ook uitgelegd dat GHF een hulpmiddel was. Florius heeft voor de situatie van [eiser sub 1] , de heer [eiser sub 1] werkte als zelfstandige, een maatwerkfinanciering opgesteld. Daarbij is de toekomstverwachting over het inkomen van [eiser sub 1] betrokken. Het inkomen zou na toetreding tot de maatschap aanzienlijk toenemen doordat het winstaandeel van de heer [eiser sub 1] zou stijgen. Daarnaast zou de heer [eiser sub 1] ieder jaar minder op zijn lening - die hij in verband met deze toetreding was aangegaan - hoeven aflossen, zodat er ook om die reden in de nabije toekomst meer financiële ruimte zou ontstaan. Daar ging [eiser sub 1] volgens Florius zelf ook van uit. Ook heeft Florius meegewogen dat [eiser sub 1] geen financiële verplichtingen had tegenover andere kredietverschaffers en dat mevrouw [achternaam eiser sub 1] , die geen baan had, in de toekomst zo nodig kon gaan werken. Deze door Florius genoemde omstandigheden heeft [eiser sub 1] allemaal niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat Florius deze omstandigheden bij de beoordeling van de kredietaanvraag mocht betrekken en dat Florius tot de conclusie kon en mocht komen dat de verstrekking van de lening daarom verantwoord was. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser sub 1] de jaren tot aan de arbeidsongeschiktheid van de heer [eiser sub 1] ook steeds aan zijn betalingsverplichtingen heeft kunnen voldoen. Daarbij kan (gezien de hiervoor genoemde omstandigheden) niet worden vastgesteld dat er (zoals [eiser sub 1] stelt) “maar iets hoefde te gebeuren of de woonlasten zouden onbetaalbaar worden”. Hier is bovendien niet “maar iets” gebeurd: de heer [eiser sub 1] heeft in 2014 een ernstig ongeluk gehad met grote gevolgen voor zijn gezondheid en zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. En zelfs nu (of in ieder geval ten tijde van de mondelinge behandeling) voldoet (voldeed) [eiser sub 1] nog steeds aan zijn betalingsverplichtingen.
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
2.9.
[eiser sub 1] verwijt Florius ook dat zij heeft nagelaten om hem te informeren over en/of te waarschuwen voor de risico’s van een eventuele arbeidsongeschiktheid. [eiser sub 1] is van mening dat Florius die risico’s in kaart had moeten brengen zodat [eiser sub 1] in staat zou zijn geweest die risico’s (kennelijk: volledig) af te dekken. Zoals vermeld, heeft [eiser sub 1] wel een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten maar die is niet toereikend: hij stelt een tekort van € 1.500 per maand te ervaren. Met Florius is de rechtbank van oordeel dat het niet de verantwoordelijkheid van Florius was om [eiser sub 1] te adviseren over (de dekking van) een arbeidsongeschiktheidsverzekering en dat zij ook niet verplicht was om na te gaan of [eiser sub 1] wel een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten, laat staan dat zij moest controleren of deze “passend” was. In de hypotheekofferte heeft Florius op de risico’s van beroepsaansprakelijkheid en arbeidsongeschiktheid gewezen en [eiser sub 1] daarvoor verwezen naar “uw adviseur”. Dat is voldoende. [eiser sub 1] heeft dat advies klaarblijkelijk ook opgevolgd en zich gewend tot zijn assurantietussenpersoon [onderneming 1] , via wie hij een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten. Dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering is afgesloten die niet volledig dekkend is bij 100% arbeidsongeschiktheid, kan Florius niet worden verweten. Het al dan niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering behoort (in ieder geval in de relatie tot Florius) tot de eigen verantwoordelijkheid van [eiser sub 1] , waarbij de mate van dekking bovendien ter keuze is van [eiser sub 1] zelf.
Financieel tekort, schadebeperkingsplicht en verjaring
2.10.
Hoewel de conclusie dus is dat Florius haar zorgplicht niet heeft geschonden en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld, wordt nog het volgende overwogen. [eiser sub 1] heeft niet onderbouwd (dus inzichtelijk gemaakt) dat hij de financiële lasten van de hypothecaire lening niet kan dragen. Hoewel aangenomen kan worden dat het financieel krapper zal zijn na het ongeval, blijkt bovendien uit niets dat [eiser sub 1] een gat van € 1.500 per maand moet overbruggen. Als het zo zou zijn dat Florius haar zorgplicht ten opzichte van de [eiser sub 1] zou hebben geschonden, had het daarnaast op de weg van [eiser sub 1] gelegen om de (gestelde) schade te beperken. Zo had hij de woning kunnen verkopen en kleiner (en daarmee goedkoper) kunnen gaan wonen. Tot slot merkt rechtbank op dat indien sprake zou zijn geweest van een schending van de zorgplicht en daarmee van een vordering tegenover Florius, deze vordering zou zijn verjaard. [eiser sub 1] wist bij het aangaan van hypothecaire financiering welke maandelijkse financiële verplichting hij zou hebben. Dat volgt tenslotte duidelijk uit de offerte van Fortis ASR en in ieder geval uit de bevestigingsbrieven van 5 februari 2008 (productie 2 en 3 bij dagvaarding). Hij wist op dat moment ook wat zijn inkomsten waren, zodat [eiser sub 1] door een eenvoudige rekensom van inkomsten minus uitgaven had kunnen zien of de lening financieel haalbaar was of dat deze onverantwoord hoog was. Door Florius pas op 15 januari 2020 aansprakelijk te stellen is een eventueel vorderingsrecht verjaard. Ook als aangesloten zou worden bij het moment waarop de heer [eiser sub 1] arbeidsongeschikt werd (in 2014) en waarop de inkomensterugval merkbaar en voelbaar werd, zou [eiser sub 1] met het aanspreken van Florius te laat zijn geweest. Dit volgt uit artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek waarin is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. [eiser sub 1] had dus uiterlijk in 2013 dan wel in 2019 stappen moeten ondernemen tegen Florius.
Wat betekent dit voor de vorderingen van [eiser sub 1] ?
2.11.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat Florius haar zorgplicht heeft geschonden, is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [eiser sub 1] of onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, zullen de vorderingen worden afgewezen.
Wie betaalt de kosten?
2.12.
[eiser sub 1] heeft geen gelijk gekregen en moet daarom de kosten van Florius vergoeden. De kosten aan de zijde van Florius worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00
2.13.
In de proceskostenveroordeling ligt een veroordeling tot vergoeding van de nakosten volgens de gebruikelijke forfaitaire tarieven besloten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van Florius tot vandaag begroot op € 1.793,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en is in tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HA(M