ECLI:NL:RBMNE:2022:658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1572
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en de belanghebbendheid van de werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de compensatieregeling voor de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin werd vastgesteld dat haar ex-werkgever voldeed aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding, maar dat de hoogte op € 0,- was vastgesteld. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 16 februari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiseres belanghebbende is bij het besluit van 20 november 2020, en dat het Uwv het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-.

De rechtbank overwoog dat de situatie van eiseres niet anders is dan die van andere werknemers in vergelijkbare gevallen. De rechtbank benadrukte dat de contractuele afspraken tussen werkgever en werknemer niet bepalend zijn voor de belanghebbendheid. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspositie van werknemers die afhankelijk zijn van compensatie van de transitievergoeding, vooral in het licht van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. De rechtbank besloot niet zelf in de zaak te voorzien, omdat er uitspraken van hogere rechters te verwachten zijn, en het Uwv een nieuw besluit op het bezwaarschrift moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1572
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Met het besluit van 20 november 2020 heeft het Uwv bepaald dat de ex-werkgever van eiseres wel voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding die aan eiseres is betaald, maar is de hoogte op € 0,- vastgesteld. Met het besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

Het Uwv heeft de ex-werkgever van eiseres niet gecompenseerd voor de betaalde transitievergoeding na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres belanghebbende is bij dat besluit.
De rechtbank oordeelt dat een werknemer een belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij een besluit tot weigering of nihilstelling van de compensatie van een betaalde transitievergoeding. Dat besluit raakt de rechtspositie van een werknemer direct. Zonder compensatie van de transitievergoeding hoeft de werkgever niet mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en als het dienstverband niet wordt beëindigd dan bestaat ook geen recht op een transitievergoeding. Dit volgt uit het Xella-arrest [1] en de invulling die de Hoge Raad daarin geeft aan de norm van goed werkgeverschap uit artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. Het verkrijgen van een transitievergoeding is voor een werknemer dus afhankelijk van de vraag of de werkgever daarvoor gecompenseerd wordt.
3. Het voorgaande geldt ook voor de situatie van eiseres. In haar geval is in een vaststellingsovereenkomst bepaald dat zij de transitievergoeding moet terugbetalen als de ex-werkgever geen compensatie krijgt van het Uwv, maar dat maakt in het licht van het voorgaande niet uit. Wat een werkgever met een werknemer contractueel afspreekt is niet bepalend voor de belanghebbendheid. De vraag of er in het licht van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren recht is op compensatie van de transitievergoeding komt vervolgens bij de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar aan de orde en speelt dus ook geen rol bij de ontvankelijkheid daarvan.
4. De conclusie van de rechtbank is dat eiseres belanghebbende is bij het besluit van 20 november 2020 en dat het Uwv het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. Op de zitting is met partijen de mogelijkheid besproken dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien door inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. De rechtbank kiest daar niet voor, omdat over dit onderwerp uitspraken te verwachten zijn van de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad en eiseres met het oog daarop heeft aangegeven liever nieuwe besluitvorming in de bezwaarfase te willen. De vernietiging van het bestreden besluit betekent dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaarschrift moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze. De rechtbank wijst erop dat uit artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het Uwv geen nieuw besluit hoeft te nemen zo lang een hogerberoepsprocedure tegen deze uitspraak loopt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734.