ECLI:NL:RBMNE:2022:6550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
10023505
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat was opgenomen in haar arbeidsovereenkomst met [onderneming 1]. De procedure volgde op een verzoek van [eiseres] om ontheffing van het concurrentiebeding, dat door [onderneming 1] was afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de belangenafweging in het voordeel van [onderneming 1] uitviel. De kantonrechter stelde vast dat [eiseres] sinds 1 augustus 2007 in dienst was bij [onderneming 1] en dat zij een concurrentiebeding had getekend dat haar verbood om gedurende haar dienstverband en een jaar na beëindiging daarvan activiteiten te ondernemen die gelijksoortig zijn aan die van [onderneming 1]. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding niet onbillijk was en dat de belangen van [onderneming 1] bij handhaving van het beding zwaarder wogen dan die van [eiseres] om het beding te schorsen. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10023505 AV EXPL 22-21 MRv/48356
Vonnis van 11 oktober 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.A.M. Roza-Verwijs,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.J. de Waal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte met producties van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2022 plaatsgevonden. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. [gedaagde] heeft pleitaantekeningen overgelegd, deze voorgedragen en mede aan de hand hiervan een conclusie van antwoord genomen. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat niet zij, maar [onderneming 1] werkgeefster is van [eiseres] en dat [onderneming 1] vrijwillig in deze procedure is verschenen.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 11 oktober 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is op 1 augustus 2007 bij in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) [onderneming 1] in de functie van Tandtechnicus [.] . Het laatstgenoten brutosalaris van [eiseres] bedroeg € 4.760,82 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.2.
Op 26 februari 2021 zijn de aandelen in [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) verkocht aan [gedaagde] .
2.3.
Op 1 maart 2021 heeft [onderneming 1] met [eiseres] een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. Hierin is het volgende concurrentiebeding opgenomen:

3.6 JOUW CONCURRENTIEBEDING
Je mag gedurende je dienstbetrekking en een periode van één jaar na het eindigen van je dienstbetrekking zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [onderneming 1] geen activiteiten ondernemen die gelijksoortig zijn aan de activiteiten van [onderneming 1] en/of aan [onderneming 1] gelieerde ondernemingen. Daarnaast mag je niet direct of indirect werkzaam zijn, op welke wijze en in welke vorm dan ok, hetzij op eigen naam, hetzij door middel van en/of in samenwerking met, dan wel in dienstbetrekking, bij andere natuurlijke of rechtspersonen die gelijke of gelijksoortige activiteiten verrichten als Werkgever en/of aan Werkgever gelieerde ondernemingen.
Onder het in dit concurrentiebeding omschreven verbod is mede begrepen het al dan niet op eigen naam verwerven of bezitten van aandelen in gelijke of gelijksoortige ondernemingen als die van [onderneming 1] en/of aan [onderneming 1] gelieerde ondernemingen, anders dan op de beurs officieel genoteerde fondsen.
Het in dit concurrentiebeding omschreven verbod geldt uitsluitend binnen een straal van 25 kilometer vanaf de bedrijfslocatie (thans: [adres] , [postcode] [plaats 1] ) van Werkgever.
In de arbeidsovereenkomst is ook een relatiebeding en geheimhoudingsbeding opgenomen.
2.4.
Op 9 juni 2022 heeft [eiseres] aan [onderneming 1] meegedeeld dat zij bij een ander tandtechnisch lab in dienst wil treden. In een gesprek met de heer [A] op 21 juni 2022 en per e-mail van 22 juni 2022 heeft [eiseres] gevraagd om ontheffing van het concurrentiebeding. [onderneming 1] heeft dit verzoek afgewezen.
2.5.
[eiseres] vordert daarom in deze procedure primair schorsing van het concurrentiebeding en subsidiair toekenning van een billijke vergoeding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.6.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing hiervan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kort geding moet beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval [eiseres] , een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Het spoedeisend belang vloeit naar het oordeel van de kantonrechter voort uit de aard van de vorderingen. Het spoedeisend belang is door [gedaagde] niet betwist.
Toetsingskader
3.2.
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, ook worden beoordeeld of het in deze zaak voldoende aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat daarop vooruitlopend toewijzing nu gerechtvaardigd is. Hierbij zal ook moeten worden gelet op de wederzijdse belangen van partijen. Er is geen plaats voor bewijslevering in een kort geding.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen
3.3.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Dat betekent dat [eiseres] de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Vooropgesteld
3.4.
Vaststaat dat partijen op 1 maart 2021 in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een concurrentiebeding zijn overeengekomen. De geldigheid en de redelijkheid van de inhoud van het concurrentiebeding staat tussen partijen niet ter discussie. Evenmin in geschil is dat partijen in beginsel hieraan zijn gebonden.
3.5.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling verder het volgende voorop. Hoofdregel in het Nederlands burgerlijk recht is dat partijen overeenkomsten onverkort moeten nakomen. Op grond van artikel 7:653 lid 3 van het BW kan de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Een kort geding procedure leent zich naar zijn aard niet voor vernietiging van het concurrentiebeding. Gehele of gedeeltelijke schorsing van een concurrentiebeding totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist is wel mogelijk. Voor schorsing van een concurrentiebeding kan aanleiding zijn, wanneer aannemelijk is dat het beding in een eventuele bodemprocedure vernietigd zal worden omdat in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Er moet dus een belangenafweging plaatsvinden.
Belangenafweging
3.6.
[eiseres] wil in dienst treden bij [onderneming 2] in [plaats 2] . Tussen partijen is niet in geschil dat [onderneming 2] een directe concurrent is van [onderneming 1] en dat [eiseres] het concurrentiebeding overtreedt wanneer zij in dienst treedt bij [onderneming 2] . [eiseres] is echter van mening dat haar belangen bij indiensttreding bij [onderneming 2] uiteindelijk zwaarder dienen te wegen dan die van [onderneming 1] . De kantonrechter volgt [eiseres] niet in deze stelling. Naast het evidente belang bij een vrije keuze van arbeid, stelt [eiseres] dat haar belang bij een overstap vooral is gelegen in de mogelijkheid om dichterbij huis te werken tegen een aanzienlijk hoger salaris. Weliswaar begrijpt de kantonrechter dat [eiseres] , gelet op de financieel moeilijke privésituatie waarin zij verkeert, om deze redenen belang heeft bij een overstap naar [onderneming 2] , maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Immers, tegenover deze belangen beroept [onderneming 1] zich op bescherming van haar bedrijfsdebiet. [eiseres] is al 15 jaar bij [onderneming 1] als tandtechnicus in dienst en heeft in die tijd veelvuldig samengewerkt met in de nabijheid van het lab gevestigde tandartspraktijken en hiermee een (zakelijke) relatie opgebouwd. Gelet op de (lange) duur van het dienstverband van [eiseres] bij [onderneming 1] is het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [eiseres] hiermee over een klantenbestand en informatie beschikt die het bedrijfsbelang van [onderneming 1] kunnen schaden. Dat [onderneming 1] er belang bij heeft om te voorkomen dat deze informatie, zoals kennis van klanten, producten, diensten en prijs- en kwaliteitsafspraken, bij haar directe concurrent terechtkomt is aannemelijk. De stelling van [eiseres] dat zij zich bij indiensttreding van [onderneming 2] aan het met [onderneming 1] overeengekomen relatie- en geheimhoudingsbeding zal houden, maakt het voorgaande niet anders. Immers, de gevolgen van schending van deze bedingen zijn door het inroepen hiervan (zeer waarschijnlijk) niet terug te draaien, zodat dit onvoldoende waarborg biedt met betrekking tot de bescherming van het bedrijfsdebiet van [onderneming 1] . Het standpunt van [onderneming 1] dat tandarts(praktijk)en graag ‘meegaan’ met een tandtechnicus die zij vertrouwen heeft [eiseres] bovendien niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Verder is de stelling van [eiseres] dat [onderneming 2] een gezond bedrijf is en haar eigen klantenkring heeft onvoldoende gemotiveerd en geconcretiseerd en daarom eveneens ontoereikend om tot een ander oordeel te komen. [onderneming 1] heeft in dit verband aangevoerd dat [onderneming 2] een jong bedrijf is dat is opgericht en wordt bestuurd door een Duitse, in [plaats 3] gevestigde, vennootschap en uitsluitend is gevestigd in [plaats 4] , Overijssel. Haar zijn geen vestigingen van [onderneming 2] in [plaats 2] bekend. Voor zover juist is dat [onderneming 2] in [plaats 2] een (neven)vestiging heeft, is gelet op het voorgaande onvoldoende aannemelijk dat [onderneming 2] in een tijdsbestek van twee jaar in dit gebeid een eigen klantenkring heeft opgebouwd. Het is daarom onvoldoende aannemelijk dat het bedrijfsdebiet van [onderneming 1] geen gevaar loopt indien [eiseres] bij [onderneming 2] in dienst treedt. Ten slotte is ook de stelling van [eiseres] dat het concurrentiebeding moet worden geschorst omdat een collega onlangs een soortgelijke overstap heeft gemaakt en hij daarvoor wel toestemming van [onderneming 1] heeft gekregen ontoereikend. [onderneming 1] heeft in dit verband naar het oordeel van de kantonrechter immers afdoende toegelicht dat de situatie met vorenbedoelde collega anders was, zodat de relevantie van deze stelling ontbreekt.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat aan de kant van beide partijen gerechtvaardigde belangen bestaan. De belangen tegen elkaar afwegend is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [onderneming 1] bij handhaving van het concurrentiebeding groter is dan het belang van [eiseres] om de werking daarvan te schorsen. Het is dan ook niet aannemelijk dat in een bodemprocedure de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] zal uitvallen. De belangen van [eiseres] rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter geen beperking van de werking van het concurrentiebeding. De primaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
3.8.
De subsidiaire vordering van [eiseres] wordt als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd afgewezen.
Proceskosten
3.9.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde] aan haar moet betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten; zij moet aan [gedaagde] haar proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en bij zijn afwezigheid ondertekend door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.