ECLI:NL:RBMNE:2022:6549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
10180028
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over ontruiming en huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de huur van een kamer in een woning. [gedaagde] huurt sinds 1 juni 2021 de woonruimte van [eiser], met een huurovereenkomst die eindigde op 31 mei 2022. [eiser] heeft de huurovereenkomst op 13 januari 2022 opgezegd, maar [gedaagde] heeft het gehuurde niet verlaten. [eiser] heeft vervolgens de elektriciteit en water afgesloten, wat leidde tot een kort geding waarin [gedaagde] herstel van deze voorzieningen vorderde. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst na de bepaalde tijd was verlengd voor onbepaalde tijd, waardoor [gedaagde] recht had op ongestoord woongenot en de voorzieningen moesten worden hersteld.

In het vervolg van de procedure vorderde [eiser] ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] een huurachterstand had van € 1.039,87, maar dat deze niet voldoende was voor ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter wees de vorderingen van [eiser] tot ontruiming af, maar veroordeelde [gedaagde] wel tot betaling van de huurachterstand. De kantonrechter benadrukte dat een huurachterstand van drie maanden of meer normaal gesproken een reden voor ontbinding is, maar dat in dit geval de achterstand niet voldoende was om de huurovereenkomst te beëindigen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moest voldoen aan de betalingsverplichtingen en de ontruiming moest plaatsvinden binnen zeven dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10180028 UV EXPL 22-249 MRv/48356
Kort geding vonnis van 5 december 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.T. Stalpers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 11 november 2022 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 11;
  • de per e-mail en brief van 18 november 2022 door [gedaagde] toegezonden
  • de per brief van 21 november 2022 door [eiser] nagezonden productie 12.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2022. [eiser]
is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. [gedaagde] is vertegenwoordigd door een waarnemer van zijn gemachtigde, te weten mevrouw P.K. Singh. Namens [gedaagde] zijn pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen en is tijdens de mondelinge behandeling, mede aan de hand van zijn pleitnota, mondeling een conclusie van antwoord genomen. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 juni 2021 de woonruimte, een kamer, in de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde) van [eiser] . De huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 mei 2022. In de huurovereenkomst staat dat de betaling giraal moet plaatsvinden, door de verschuldigde bedragen naar een in deze overeenkomst vermelde bankrekening over te maken.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2021 giraal betalingen aan [eiser] verricht. [1]
2.3.
Tegen het besluit van de voorzitter van de Huurcommissie van 13 december 2021, waarbij de contractuele huurprijs met ingang van 1 juni 2021 is verlaagd, is [eiser] niet in verzet gekomen. Evenmin is hij een procedure als bedoeld in artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gestart.
2.4.
Bij brief van 13 januari 2022 heeft [eiser] getracht de huurovereenkomst met
[gedaagde] op te zeggen. [gedaagde] heeft het gehuurde na afloop van de bepaalde tijd van de huurovereenkomst niet verlaten. [eiser] heeft vervolgens de elektriciteit en het water afgesloten.
2.5.
[gedaagde] heeft in een kort geding procedure onder meer gevorderd dat [eiser] werd veroordeeld tot herstel van de stroom- en watervoorziening. In dit verband heeft de kantonrechter bij kort geding vonnis van 5 augustus 2022 als volgt overwogen:
‘3.4 Uit artikel 7:271 lid 1 jo artikel 7:228 lid I BW volgt dat huur voor bepaalde tijd eindigt zonder dat daartoe een opzegging vereist is. De verhuurder is echter wel verplicht om niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat die bepaalde tijd is verstreken de huurder over de dag waarop die huur verstrijkt schriftelijk te informeren. Dit wordt ook wel de aanzeggingsplicht genoemd. Als een verhuurder dat niet doet wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd. Volgens [eiser] is bij brief van 13 januari 2022 voldaan aan deze aanzeggingsplicht. De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit standpunt en zal uitleggen waarom.
3.5
De advocaat van [eiser] heeft op 13 januari 2022 een brief gestuurd […] Uit deze brief volgt dat [eiser] de huurovereenkomst wil opzeggen. […] Niets wijst er op dat [eiser] hiermee heeft bedoeld te voldoen aan de aanzeggingsplicht.
3.6.
In het geval de brief toch aangemerkt zou moeten worden als aanzegging, dan geldt dat [eiser] niet heeft voldaan aan de wettelijke termijn voor het sturen van een dergelijke brief. […] Ook om die reden heeft [eiser] niet voldaan aan de aanzeggingsplicht.
Conclusie in conventie
3.7.
Op grond van het voorgaande volgt dat de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd is verlengd voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat [gedaagde] de woning nog steeds huurt en dat [eiser] er voor moet zorgen dat [gedaagde] niet alleen het ongehinderde woongenot heeft maar ook de beschikking over water en elektriciteit. De vordering om dit weer aan te sluiten wordt daarom ook toegewezen. (...)
(...)
Proceskosten in conventie
3.8.
Omdat [eiser] ongelijk krijgt, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .
Deze worden begroot op:
- dagvaarding
1.227,43[vetgedrukt door kantonrechter]
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde
€ 747,00
Totaal € 2.060,43
(...)
2.6.
[eiser] heeft in vorenbedoelde procedure in reconventie gevorderd dat [gedaagde] werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, omdat (i) de huurovereenkomst zou zijn geëindigd door opzegging en (ii) sprake was van een huurachterstand. De kantonrechter heeft in dit verband in het kort geding vonnis van 5 augustus 2022 als volgt overwogen:
‘4.2 […] Zoals in conventie is geoordeeld is de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd verlengd. Dus dat betekent dat de huurovereenkomst niet is geëindigd door opzegging en ontruiming op die grond niet kan worden toegewezen.
4.3.
Wat betreft de tweede grond, de huurachterstand, is op zitting [
toevoeging kantonrechter:van 22 juli 2022] gebleken dat de huurachterstand op dat moment € 1.028,80 was. De huur is € 447,00 per maand. Dat betekent dat ruim twee maanden huur niet zijn betaald. In het algemeen is een huurachterstand van drie maanden of meer een reden voor ontbinding en ontruiming. Die grens wordt op dit moment niet gehaald. Dat betekent dat de vordering ook op die grond niet kan worden toegewezen.
(...)
Proceskosten in reconventie4.5. Omdat [eiser] ongelijk krijgt in reconventie, wordt hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van
[gedaagde] .
Dat gaat om het salaris gemachtigde. Die kosten worden begroot op € 373,50 (factor 0,5 x tarief € 747).’
2.7.
Tegen voormeld kort geding vonnis van de kantonrechter hebben [eiser] en
[gedaagde] geen hoger beroep ingesteld.

3.Wat wil [eiser] en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
Volgens [eiser] handelt [gedaagde] in strijd met de wettelijke en contractuele plicht om zich als goed huurder te gedragen. [eiser] vordert daarom in deze procedure na vermindering van eis ter zitting – kort gezegd – veroordeling van [gedaagde] :
  • i) tot ontruiming van het gehuurde binnen 7 dagen na dit vonnis;
  • ii) om aan [eiser] te voldoen € 1.926,80 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2022 tot de voldoening;
  • iii) om aan [eiser] te voldoen € 288,42 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • iv) in de proceskosten en de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening dit vonnis.
3.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Toetsingskader
4.2.
In een kort geding procedure wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kort geding procedure ook een gewone rechtszaak zal komen. In een kort geding procedure beoordeelt de rechter of het waarschijnlijk is dat in de gewone rechtszaak een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is en als er haast bij is (spoedeisend belang), kan de maatregel die op de beslissing in de bodemprocedure vooruitloopt, in een kort geding procedure worden toegewezen.
Spoedeisend belang
4.3.
In een kort geding moet dus beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval is dat [eiser] , een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de kantonrechter met de aard van de vorderingen en de motivering daarvan gegeven en de proceseconomie is erbij gebaat dat in ditzelfde geding ook over de overige vorderingen, die hieraan nauw verwant zijn, kan worden beslist. [eiser] , die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van inkomsten uit verhuur van kamers in de woning aan de [adres] in [plaats] , heeft er voldoende spoedeisend belang bij dat een eventuele situatie, waarin sprake is van i) een stelselmatige huurachterstand, ii) structureel niet of niet tijdig betalen van huurtermijnen iii) een huurachterstand van bepaalde omvang terwijl [gedaagde] het gehuurde nog wel gebruikt, zo snel mogelijk wordt beëindigd alsook dat achterstallig huurtermijnen worden voldaan.
4.4.
De kantonrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn stelling dat geen sprake zou zijn van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen.
De vorderingen van [eiser] worden toegewezen
4.5.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe, zoals vermeld onder de beslissing. Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt wordt hij in de kosten veroordeeld; hij moet zijn eigen proceskosten dragen en de proceskosten van [eiser] aan hem betalen. De motivering van de beslissing luidt als volgt.
1e grondslag van de vorderingen – Beëindiging van de huurovereenkomst door opzegging dan wel aanzegging
4.6.
Voor zover [eiser] in zijn dagvaarding stellingen heeft ingenomen die i) betrekking hebben op de vermeende beëindiging van de huurovereenkomst als gevolg van aanzegging dan wel opzegging of ii) bezwaren inhouden tegen de overwegingen van een kantonrechter van deze rechtbank in het kort geding vonnis van 5 augustus 2022, gaat de kantonrechter in dit kort geding hieraan voorbij. De gestelde rechtens relevante feiten en omstandigheden in het kader van de gestelde beëindiging wegens opzegging dan wel aanzegging, zijn immers thans onveranderd, zodat het beginsel van een goede procesorde in de weg staan aan een herbeoordeling daarvan in deze kort geding procedure.
2e grondslag van de vorderingen – Bevoegdheid tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens tekortkomingen
4.7.
[eiser] stelt en [gedaagde] betwist dat sprake is van tekortkomingen aan de kant van
[gedaagde] . Daarom moet beoordeeld worden of hiervan sprake is en, zo ja, of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter gezien die tekortkomingen en de overige door partijen aangedragen, van belang zijnde feiten en/of omstandigheden de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal toewijzen alsook vooruitlopend daarop in dit kort geding [gedaagde] moet worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
4.8.
Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Dit is slechts anders, indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hierbij moeten alle door partijen aangevoerde omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat sprake is van (een) tekortkoming(en), ligt bij [eiser] . De stelplicht en de bewijslast dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, ligt bij [gedaagde] .
4.10.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zich niet gedraagt als een goed huurder omdat [gedaagde]
onder meer:
  • i) tot en met november 2022 een huurachterstand van € 2.373,80 heeft laten ontstaan;
  • ii) structureel een huurachterstand van (ten minste) 2 maanden laat bestaan; en
  • iii) de huurtermijnen structureel niet of niet tijdig betaalt.
4.11.
[gedaagde] betwist het bedrag van € 2.337,80 aan [eiser] verschuldigd te zijn. Hij stelt dat hij de borg en enkele huurtermijnen contant aan [eiser] heeft betaald. Verder stelt [gedaagde] dat ook zonder acht te slaan op deze contante betalingen er geen sprake is van de door [eiser] gesteld huurachterstand. In dit verband doet [gedaagde] onder meer een beroep op opschorting alsook verrekening.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Berekening huurachterstand
4.13.
[eiser] heeft gesteld dat de tot en met november 2022
berekendehuurachterstand € 2.373,80 is en als volgt is opgebouwd:
  • de door de kantonrechter in het kort geding vonnis
  • de over de periode van augustus tot en met
  • de op 17 augustus 2022 van [gedaagde] ontvangen
  • Totaal € 2.373,80.
4.14.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken is bij de onder 2.3. vermelde uitspraak bepaald dat de met ingang van 1 juni 2021 maandelijks door
[gedaagde] aan [eiser] verschuldigde termijn € 442,60 bedraagt. Voorts merkt de kantonrechter op dat in het kort geding vonnis van 5 augustus 2022 is vastgesteld dat
op dat momentde huur € 447,00 per maand is en dat geen van partijen tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat sinds juli 2022 [gedaagde] per maand € 447,00 aan [eiser] moet betalen.
4.15.
[gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om de onder 4.13. vermelde
berekeningals onjuist aan te merken. Anders dan in de in de brief van mr. Hendrikse van 27 augustus 2022 [2] vermelde berekening, heeft [eiser] in voormelde berekening geen buitengerechtelijke incassokosten betrokken. De stelling van [gedaagde] dat het bedrag van € 2.373,80 ook de door [gedaagde] betwiste incassokosten omvat, heeft [gedaagde] geenszins gemotiveerd en/of onderbouwd. Daarom verwerpt de kantonrechter deze stelling.
Opschorting
4.16.
Vaststaat dat [eiser] na 31 mei 2022 de woning waarvan het gehuurde onderdeel uitmaakt van elektriciteit en water heeft afgesloten. [eiser] stelt dat hij de stroom- en watervoorziening, na de veroordeling hiertoe bij kort geding vonnis van 5 augustus 2022, na dit vonnis heeft hersteld. [gedaagde] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling betwist en aangevoerd dat ook na het op 5 augustus 2022 gewezen kort geding vonnis in de woning nog enige tijd geen warm water beschikbaar was. [eiser] heeft in reactie op vragen van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling echter verklaard dat er inmiddels wel weer warm water in het gehuurde is en ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar een (niet door partijen overgelegde bijlage) bij de e-mail van de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] van 4 oktober 2022. In deze bijlage wordt volgens [eiser] ten aanzien van de stroom- en watervoorziening door de energieleverancier bevestigd dat “
de herinschakeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022”. [gedaagde] heeft het voorgaande niet althans onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid van deze stelling van [eiser] wordt uitgegaan. [gedaagde] heeft in reactie op vragen van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd dat hij in het gehuurde weer warm heeft. [gedaagde] had gelet op de afgesloten stroom- en watervoorziening weliswaar tijdelijk de bevoegdheid om de betalingsverplichting van de huur (gedeeltelijk) op te schorten, maar die bevoegdheid is gelet op het voorgaande komen te ontvallen. [gedaagde] is dan ook gehouden om alsnog aan zijn door hem opgeschorte huurbetalingsverplichting te voldoen. De enkele stelling dat [gedaagde] tot 1 december 2022 nog een procedure kan opstarten ter verkrijging van huurprijsvermindering zodat het opgeschorte bedrag niet alsnog betaald hoeft te worden, leidt in dit kort geding niet tot een ander oordeel.
Contante betalingen
4.17.
[gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij contante (deel)betalingen aan [eiser] heeft gedaan, maar [gedaagde] heeft deze stelling niet nader geconcretiseerd en/of onderbouwd. Reeds daarom verwerpt de kantonrechter dit zelfstandig verweer van [gedaagde] .
Verrekening
4.18.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij het onder 4.13. vermelde bedrag van € 2.373,80 heeft betaald door middel van verrekening met de volgende posten:
  • een onverschuldigd betaald bedrag ter zake van servicekosten zoals zal blijken na ontvangst van de eindafrekening servicekosten;
  • het totaal van de proceskosten in conventie en reconventie van € 2.433,93, zoals vastgesteld in het kort geding vonnis van 5 augustus 2022, dat [eiser] nog niet aan
 Vordering ten titel van onverschuldigde betaling
4.19.
[gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij ten titel van onverschuldigde betaling een vordering op [eiser] heeft, maar [gedaagde] heeft deze stelling niet nader geconcretiseerd en/of onderbouwd. Reeds daarom verwerpt de kantonrechter dit zelfstandig verweer van [gedaagde] .
 Proceskosten van [gedaagde] uit hoofde van het kort geding vonnis van 5 augustus 2022
4.20.
De kantonrechter is van oordeel en [eiser] heeft niet betwist, dat [gedaagde] de bevoegdheid heeft om de proceskosten, die [eiser] uit hoofde van het kort geding vonnis van 5 augustus 2022 aan [gedaagde] verschuldigd is, te verrekenen met de tot en met november 2022 berekende verschuldigde huurachterstand. De stelling van [eiser] dat
[gedaagde] dat beroep op verrekening eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaan, laat die bevoegdheid onverlet.
4.21.
[eiser] heeft in dit verband tijdens de mondelinge behandeling verder gesteld dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het kort geding vonnis van 5 augustus 2022. Daarin is immers een bedrag van € 1.227,43 aan dagvaardingskosten berekend in conventie. Dit moet vermoedelijk € 127,43 zijn. [gedaagde] heeft deze stelling van [eiser] niet weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Gelet hierop is aannemelijk dat het kort geding vonnis van 5 augustus 2022 met betrekking dit punt op verzoek van [eiser] dan wel ambtshalve zal worden gecorrigeerd. Met inachtneming hiervan ziet de kantonrechter aanleiding om wat betreft de vordering van [gedaagde] ter zake van de proceskosten in conventie uit te gaan van een bedrag van in totaal € 960,43, zodat in totaal een tegenvordering van (€ 960,43 proceskosten in conventie + € 373,50 proceskosten in reconventie =) € 1.333,93 verrekenbaar is met de vordering van [eiser] ter zake van de huurachterstand.
4.22.
De verrekening van de huurachterstand van € 2.373,80 met het bedrag van € 1.333,93 aan proceskosten betekent dat:
  • i.) [eiser] (gedeeltelijk) aan de proceskostenveroordeling van het vonnis van 5 augustus 2022 heeft voldaan; en
  • ii.) een huurachterstand van (€ 2.373,80 - € 1.333,93 =) € 1.039,87 resteert.
Niet in geschil is dat de maandtermijn thans € 447,00 [3] bedraagt. Dit betekent dat sprake is van een huurachterstand van (€ 1.039,87 aan achterstand : € 447,00 aan maandtermijn =) 2,33 maanden.
4.23.
Een huurachterstand is een tekortkoming in de nakoming van de op [gedaagde] rustende betalingsverplichtingen.
Restitutierisico
4.24.
De omstandigheid dat [eiser] de proceskosten waartoe hij bij het kort geding vonnis van 5 augustus 2022 is veroordeeld niet in één keer kan betalen, is onvoldoende om [gedaagde] te volgen in zijn stelling dat sprake is van een risico van onmogelijkheid van terugbetaling.
4.25.
Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] tot betaling van de huurachterstand van € 1.039,87 veroordeeld.
Wettelijke rente
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over vorenbedoelde huurachterstand wordt toegewezen zoals hierna bepaald.
Structurele tekortkomingen
4.27.
Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [gedaagde] structureel een huurachterstand van 2 maanden laat bestaan, waarvoor geen rechtvaardiging bestaat. Evenmin is betwist dat [gedaagde] – met uitzondering van de gerechtvaardigde opschortingen – structureel
niet tijdigaan zijn huurbetalingsverplichting voldoet. Dit zijn tekortkomingen in de nakoming van op [gedaagde] rustende betalingsverplichtingen.
Ontbinding  ontruiming
4.28.
De omvang van de (na verrekening nog bestaande) huurachterstand is op zichzelf niet zodanig dat deze een ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. Immers, in het algemeen is een huurachterstand van drie maanden of meer een reden voor ontbinding en ontruiming. Echter, de omstandigheid dat [gedaagde] structureel een achterstand van circa 2 maanden in stand laat alsook structureel niet tijdig – met uitzondering van de gerechtvaardigde opschortingen – de verschuldigde huurtermijnen betaalt en de omvang van de huidige huurachterstand, in onderling samenhang bezien, maakt dat aannemelijk is dat in de bodemprocedure de vordering tot ontbinding zal worden toegewezen, zodat, vooruitlopend daarop in dit kort geding
[gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Van [eiser] kan immers niet worden gevergd een huurovereenkomst nog langer in stand te houden met [gedaagde] omdat hij gedurende een langere periode stelselmatig niet (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De termijn voor ontruiming wordt op 7 dagen na betekening van dit vonnis gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van € 288,42 aan buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, omdat niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.30.
[gedaagde] heeft voor een groot deel ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiser] aan hem moet betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
498,00(tarief in kort geding voor een zaak zoals deze)
Totaal € 584,00.
4.31.
Omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, komen de explootkosten voor betekening van het vonnis niet voor vergoeding in aanmerking. Immers, op grond van artikel 40 van de Wet op de Rechtsbijstand is [eiser] als rechtzoekende geen kosten verschuldigd voor het uitbrengen van een exploot.
4.32.
De gevorderde nakosten ter zake van het salaris van [eiser] ’s gemachtigde zijn toewijsbaar zoals hierna bepaald. De gevorderde betekeningskosten zijn niet toewijsbaar vanwege het bepaalde artikel 40 van de Wet op de Rechtsbijstand en de aan [eiser] verleende toevoeging.
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt eveneens toegewezen zoals hierna bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.34.
Tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [gedaagde] , is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen van
[gedaagde] worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.35.
Gelet op vorenstaande behoeven overige stellingen van partijen geen bespreking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde aan het adres [adres] in [plaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 7 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 1.039,87 ter zake van opeisbaar geworden en onbetaald gelaten huurtermijnen, berekend over de periode tot en met november 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW over de respectievelijke vervaldata van de huurtermijnen tot aan de dag van de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet aan [eiser] zijn proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 584,00, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, om de na dit vonnis ontstane kosten te voldoen, begroot op:
 € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.

Voetnoten

1.Zie de laatste pagina van productie 9 van [eiser] .
2.Zie productie 20 van [eiser] .
3.Zie onder 4.14.