ECLI:NL:RBMNE:2022:6463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
UTR 20/3752
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over planschade na vernietiging van besluit door rechtbank

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiseres] en [eiser 2], een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een nieuw bestemmingsplan. De rechtbank Midden-Nederland heeft eerder op 23 december 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin geconstateerd werd dat de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 15 september 2020 niet zorgvuldig tot stand was gekomen en ondeugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om de gebreken te herstellen. In een tweede tussenuitspraak op 8 maart 2022 werd de termijn voor herstel verlengd.

Het college heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar de rechtbank oordeelt dat deze onvoldoende is gemotiveerd en de gebreken niet zijn hersteld. De rechtbank blijft bij haar eerdere oordelen en concludeert dat het college een nieuwe planvergelijking moet maken, waarbij rekening gehouden moet worden met de gewijzigde omstandigheden na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de nieuwe beslissing op bezwaar en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die in totaal € 3.438,- bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en wordt openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3752

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiseres] en [eiser 2], uit [woonplaats] , en
V.O.F. Aannemersbedrijf [bedrijf], gevestigd in [plaats] ,
gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. M.J.H. van Baalen)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen(het college), verweerder,
(gemachtigde: drs. M.R. Sybrandy).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het verzoek van eisers aan het college om tegemoetkoming in planschade als gevolg van een nieuw bestemmingsplan. De rechtbank heeft hierover op 23 december 2021 een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan en het college in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen.
Procesverloop
2. Voor het procesverloop, het overzicht van de feiten en een beschrijving van de zaak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
3. In een tweede tussenuitspraak van 8 maart 2022 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het college heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot vier weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
4. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering in de vorm van een nieuwe beslissing op bezwaar ingediend, gedateerd 29 maart 2022 (de nieuwe beslissing op bezwaar). De oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 15 september 2020 is daarbij ingetrokken. Eisers hebben hier schriftelijk op gereageerd. De rechtbank heeft daarna bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank of het college de gebreken heeft hersteld.

Beoordeling door de rechtbank

De tussenuitspraak
5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
6. Hierna volgt een korte samenvatting van de kern van de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 15 september 2020 niet zorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. De afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in planschade is namelijk gebaseerd op een onjuiste planvergelijking. Het college had er in de eerste plaats rekening mee moeten houden dat de bouwmogelijkheden op de strook zijn beperkt door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast had er een uitzondering moeten worden gemaakt op het uitgangspunt dat bij de planvergelijking wordt gekeken naar de maximale planologische mogelijkheden onder het oude bestemmingsplan. Het college had er bij de planvergelijking van uit moeten gaan dat de hoogspanningsverbinding vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan niet gerealiseerd kon worden. De rechtbank oordeelt in de tussenuitspraak dat de hoogspanningsverbinding die op/boven het plangebied aanwezig is, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gerealiseerd kon worden onder het oude planologische regime. De rechtbank heeft het college vervolgens in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen door een nieuwe planvergelijking te maken met inachtneming van de tussenuitspraak.
De nieuwe beslissing op bezwaar van het college
7. Na de tussenuitspraak heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en daarin nogmaals gemotiveerd waarom het vindt dat de afwijzing van het verzoek wél gebaseerd was op een juiste planvergelijking. Het college heeft het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
8. Volgens het college is er geen reden om af te zien van planmaximalisatie. De hoogspanningsverbinding kon ook onder het oude planologische regime aangelegd en in gebruik zijn. Dat voor een deel van het plangebied (de strook) gold dat daar geen hoogspanningsmasten mochten komen, staat niet aan de hoogspanningsverbinding in de weg. Het college stelt zich verder op het standpunt dat aan vergoeding van eventuele schade niet toegekomen kan worden, omdat de planologische wijziging – de vaststelling en inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan – voorzienbaar was.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe beslissing op bezwaar ook onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank legt dit hierna uit.
10. De rechtbank stelt vast dat het college de gebreken in het bestreden besluit niet heeft hersteld op de wijze zoals aangegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college de gebreken kan herstellen door een nieuwe planvergelijking te maken en er daarbij onder andere van uit te gaan dat de hoogspanningsverbinding eerst niet, maar nu – na inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan – wel gerealiseerd konden worden. In plaats daarvan heeft het college in de nieuwe beslissing gemotiveerd waarom hij vindt dat de hoogspanningsverbinding ook onder het oude planologische regime al gerealiseerd konden worden. De rechtbank kan hieruit niet anders concluderen dan dat het college het schijnbaar niet eens is met het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak. De rechtbank ziet in het nieuwe besluit met de aanvullende motivering van het college echter geen aanleiding om op haar oordeel in de tussenuitspraak terug te komen.
11. Gelet op het voorgaande moet het college (nog steeds) een nieuwe planvergelijking maken. Daarbij moet worden uitgegaan van een situatie waarbij de hoogspanningsverbinding aanvankelijk niet konden worden gerealiseerd en nu wel. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat het college geen rechtmatig besluit kan nemen als hij het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak over de planvergelijking niet erkent. Als het college het niet eens is met het oordeel van de rechtbank staat de mogelijkheid tot hoger beroep open.
12. De rechtbank gaat in deze einduitspraak niet in op het standpunt van het college over de voorzienbaarheid van de planschade. Het college heeft dit standpunt in eerdere besluitvorming niet ingenomen. De rechtbank blijft, zoals hiervoor overwogen, bij haar oordeel in de tussenuitspraak dat de planvergelijking onjuist is en vindt dat het college eerst een juiste planvergelijking moet maken om vast te stellen of er schade is en hoe groot die schade is, voordat er aan de discussie over de voorzienbaarheid van die schade toegekomen kan worden.
Verzoek om een deskundige te benoemen
13. Eisers hebben de rechtbank op 10 februari 2022 een brief gestuurd, waarin zij de rechtbank verzoeken om een deskundige te benoemen. De rechtbank vindt het om proceseconomische redenen op dit moment niet opportuun om daartoe over te gaan. Uit de nieuwe beslissing op bezwaar leidt de rechtbank namelijk af dat het college het niet eens is met het oordeel van de rechtbank over de planvergelijking en het valt niet uit te sluiten dat het college dit oordeel in hoger beroep zal aanvechten.

Conclusie en gevolgen

Conclusie voor het beroep
14. Het college heeft met de nieuwe beslissing op bezwaar de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet hersteld.
15. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de nieuwe beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [2] en het motiveringsbeginsel [3] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat voor een rechtmatig besluit een aanvullende motivering in de vorm van een nieuwe planvergelijking nodig is en deze ontbreekt. Ook vindt de rechtbank het, gelet op het standpunt van het college over deze planvergelijking, niet efficiënt om opnieuw een bestuurlijke lus toe te passen. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar van eisers nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Hiervoor geldt de wettelijke beslistermijn.
Griffierecht en proceskosten
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank zal hierbij onderscheid maken tussen de proceskosten tot aan de tussenuitspraak en de proceskosten vanaf de tussenuitspraak.
17. De proceskosten tot aan de tussenuitspraak stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor dit gedeelte van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding om van de forfaitaire vergoeding af te wijken.
18. Voor de proceskosten na de tussenuitspraak zou normaal gesproken 0,5 punt tegen een bedrag van € 759,- per punt worden toegekend voor een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van het Bpb. [4] De rechtbank is het namelijk met eisers eens dat het college de procedure onnodig langer heeft gemaakt, waardoor eisers na de tussenuitspraak onnodig proceskosten hebben moeten maken. Eisers hebben terecht aangevoerd dat het college, als het het niet eens is met het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak, geen gebruik had moeten maken van de gelegenheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Als het college hiervan had afgezien, had de gemachtigde van eisers niet hoeven reageren op de herstelpoging en waren eisers de kosten hiervoor bespaard gebleven.
19. De rechtbank beoordeelt het verzoek om proceskosten vanaf de tussenuitspraak aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. [5] De rechtbank beoordeelt niet alleen of de kosten zelf redelijk zijn, maar ook of het inroepen van rechtsbijstand redelijk is geweest. De gemachtigde van eisers heeft een overzicht overgelegd, waaruit blijkt dat hij vanaf de tussenuitspraak iets meer dan 16 uren heeft besteed aan deze procedure. De rechtbank begrijpt dat een schriftelijke reactie op het nieuwe besluit nodig is geweest en dat de gemachtigde daarbij ook op de voorzienbaarheid van de planschade heeft moeten ingaan, omdat het college daar in de nieuwe beslissing op bezwaar ook op in is gegaan. De rechtbank vindt de 16 gevraagde uren echter te veel. De rechtbank is van oordeel dat hier in redelijkheid acht uren voor vergoeding in aanmerking komen. Het uurtarief van de gemachtigde van € 240,- acht de rechtbank redelijk. Dit betekent dat het college € 1.920,- (8 x € 240,-) aan proceskosten moet vergoeden voor de procedure vanaf de tussenuitspraak.
20. In totaal moet het college dus € 3.438,- (€ 1.518,- + € 1.920,-) aan proceskosten aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de nieuwe beslissing op bezwaar;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.438,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.Op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb kan van de forfaitaire bedragen worden afgeweken.
5.Zoals uit artikel 8:75, eerste lid, van de Awb volgt.