In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 juli 2021. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, dat op 19 mei 2020 was genomen. In de eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant ongegrond verklaard, omdat hij zijn bezwaarschriften te laat had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de opposant geen geldige reden had om dit te verklaren, en dat het niet doorgeven van een adreswijziging in de Basisregistratie Personen (Brp) voor zijn risico kwam.
De opposant ging echter in verzet tegen deze uitspraak, en de rechtbank moest nu beoordelen of de eerdere beslissing terecht was. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft de opposant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat de besluiten naar zijn oude adres waren verzonden en dat het college niet had aangetoond dat de besluiten daadwerkelijk waren verzonden. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat de besluiten correct waren bekendgemaakt, en dat de eerdere uitspraak zonder zitting had moeten worden gedaan.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de opposant gelijk had en verklaarde het verzet gegrond. De eerdere uitspraak van 16 juli 2021 verviel, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college. Tevens werd het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 48,- aan de opposant moest worden vergoed, evenals de proceskosten die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.