ECLI:NL:RBMNE:2022:637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4923
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en beoordeling letselcategorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds naar aanleiding van letsel dat haar dochter, aangeduid als [A], had opgelopen door een geweldsmisdrijf. De aanvraag was aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar werd deze herroepen en werd besloten dat [A] recht had op een uitkering van € 1.000,-. Eiseres was het niet eens met de toekenning van letselcategorie 1, die volgens haar niet passend was voor de ernst van de klachten van [A].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanvraag door verweerder op basis van de medische informatie van de behandelend orthopedagoog correct was. De rechtbank benadrukte dat de uitoefening van de bevoegdheid om uitkeringen te doen uit het schadefonds terughoudend moet worden getoetst, aangezien dit een discretionaire bevoegdheid betreft. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat [A] in aanmerking kwam voor letselcategorie 1, gezien de beschikbare medische gegevens en het feit dat [A] nog steeds in behandeling was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres een uitkering krijgt van € 1.000,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videobeeldverbinding op 25 januari 2021. Beide partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. De dochter van eiseres, hierna te noemen [A] , heeft letsel opgelopen als gevolg van een geweldsmisdrijf. Zij heeft op 17 juli 2020 een aanvraag gedaan uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het letsel van [A] niet aangemerkt werd als ernstig zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven. Bij besluit van 18 februari 2021 heeft verweerder dit besluit herroepen en besloten dat [A] een uitkering krijgt van € 1.000,-. Uit de informatie van mevrouw [B] (orthopedagoog) maakt verweerder op dat [A] ernstig psychisch letsel opliep door mishandeling en bedreiging op 4 april 2019 en dat zij daarvoor behandeld wordt. De uitkering van [A] hoort bij letselcategorie 1. Bij het bepalen van de hoogte van de uitkering hield verweerder rekening met het feit dat [A] een posttraumatische stressstoornis opliep als gevolg van mishandeling en bedreiging. Daarbij is rekening dat [A] hiervoor behandeld wordt en dat zij hiervoor vier behandelingen heeft ondergaan. Indien [A] totaal zeven behandelingen ondergaat, kan het zijn dat het letsel ernstiger is dan waar in deze beslissing rekening mee is gehouden. Er kan dan verzocht worden om een aanvullende uitkering.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de letselcategorie 1 niet passend vindt bij het letsel dat [A] heeft. [A] is minderjarig en ondergaat EMDR-therapie. De mishandeling heeft psychische klachten opgeleverd en deze uiten zich ook in fysieke klachten, namelijk haaruitval. Door de angstklachten na het trauma is [A] zeer beperkt in haar leven. Zij durft niet goed over straat, kan op verschillende momenten een paniekaanval krijgen en ze slaapt slecht. De klachten die zij heeft zijn niet behorend bij letselcategorie 1. Zij heeft meer nodig dan zes sessies. Daarom zou ze in ieder geval in letselcategorie 2 uitkomen. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat terecht aan de hand van de ontvangen medische informatie is beoordeeld dat [A] in aanmerking komt voor een uitkering uit letselcategorie 1. Omdat [A] nog steeds in behandeling is, heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om een aanvullende aanvraag in te dienen. Deze is niet ontvangen.
4. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
5. De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wsg, door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. In het onderhavige geval ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid de uitkering aan [A] heeft kunnen baseren op letselcategorie 1. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat een uitkering uit het schadefonds een tegemoetkoming is en geen schadeloosstelling.
6. Bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds geeft verweerder toepassing aan beleid dat is neergelegd in de beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, welk beleid door de rechtbank niet onredelijk wordt bevonden. Om te bepalen of psychisch letsel als voldoende ernstig kan worden aangemerkt om voor een uitkering in aanmerking te komen hanteert het Schadefonds bepaalde uitgangspunten. Daarbij wordt letsel ingedeeld in categorieën. Er is sprake van letselcategorie 1 als er een diagnose is door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel, eventueel gevolgd door een behandeling van maximaal 6 sessies.
7. Vastgesteld kan worden dat verweerder de situatie heeft beoordeeld op basis van de informatie van de behandelend orthopedagoog van 11 februari 2021. Hij heeft daarom de uitkering ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid op letselcategorie 1 mogen baseren, omdat de behandelaar [A] op dat moment vier keer had gezien. Verweerder heeft op basis van de informatie op dat moment beoordeeld dat sprake was van letselcategorie 1, maar wel aangegeven dat een aanvullende uitkering op verzoek kon worden gedaan als [A] zeven behandelingen zou ondergaan. Verweerder heeft ook in het verweerschrift aangegeven dat - nu [A] nog steeds in behandeling is - zij een aanvullende aanvraag kan doen en nieuwe medische informatie kan indienen. Nu geen concrete informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat [A] daadwerkelijk meer dan vier sessies heeft gevolgd, is het besluit op goede gronden genomen. Voor zover eiseres heeft bedoeld dat [A] ook blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen en dit ook in de beoordeling voor een uitkering had moeten worden meegenomen, blijkt dit niet uit de medische gegevens.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering uit letselcategorie 1. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022 en wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier kan niet ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.