ECLI:NL:RBMNE:2022:636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lange
  • H. Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en intrekking uitwonendenbeurs na huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die studiefinanciering en een uitwonendenbeurs ontving, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een MBO-opleiding in sociaal maatschappelijke dienstverlening en was ingeschreven op een adres in de basisregistratie personen (BRP). Na een huisbezoek op 18 juni 2021, waarbij werd vastgesteld dat eiseres niet op het BRP-adres woonde, heeft de Minister de studiefinanciering herzien en de uitwonendenbeurs ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 14 december 2021 heeft eiseres verklaard dat zij tijdelijk bij vrienden verbleef en dat haar spullen in de kelderbox stonden. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de Minister lag om aan te tonen dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank heeft de rapportage van de controleurs en de verklaringen van de hoofdbewoners als voldoende bewijs beschouwd om te concluderen dat eiseres niet op het adres woonde. Eiseres heeft geen onomstotelijk bewijs kunnen leveren dat zij wel op het adres woonde, en haar verklaringen werden als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R. Damme),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de studiefinanciering van eiseres herzien en de uitwonendenbeurs van eiseres ingetrokken. Het teveel ontvangen bedrag in de periode januari 2021 tot en met juni 2021 van € 1.325,04 zal worden verrekend, dan wel moeten worden terugbetaald.
Bij besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021 via een videobeeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een uitwonendenbeurs en volgt de MBO-opleiding Sociaal maatschappelijke dienstverlening in [plaats] . Zij staat in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] .
2. Verweerder heeft naar aanleiding van een huisbezoek op 18 juni 2021 de hoogte van de studiefinanciering herzien en de uitwonendenbeurs ingetrokken, en verrekent of vordert het teveel ontvangen bedrag terug. Reden daarvoor is dat uit de van de controle opgestelde rapportage blijkt dat eiseres niet daadwerkelijk op het adres [adres] in [plaats] woont. Er zijn geen naar eiseres te herleiden spullen aangetroffen en een slaapplek is niet aanwezig. Hetgeen eiseres aanvoert als verklaring voor de aangetroffen situatie, te weten dat ten tijde van de controle enkel sprake was van een tijdelijke time-out waardoor eiseres tijdelijk bij vrienden sliep, vindt verweerder niet geloofwaardig. De verklaringen van de hoofdbewoners over de vraag of eiseres wel of niet daar woonachtig is, zijn tegenstrijdig en bevestigen de uitleg van eiseres over een tijdelijke time out niet. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres ook in de periode vóór het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Er is geen bewijs door eiseres overgelegd waaruit onomstotelijk blijkt dat zij daar wel woonde.
3. Eiseres voert aan dat zij wel op het adres [adres] woont. Ten tijde van de controle was enkel sprake van een time-out, waarin eiseres tijdelijk bij vrienden sliep. Haar spullen stonden in de kelderbox. De feiten en omstandigheden in deze zaak bevestigen volgens eiseres dat zij wel degelijk woonachtig is op het adres: zij heeft een eigen kamer met een vouwbed, zij gebruikt het adres voor al haar maatschappelijke activiteiten, zij heeft het adres opgegeven als woonadres bij haar onderwijsinstelling en zij ontvangt haar post op dit adres. De verklaringen van de hoofdbewoners ten tijde van het huisbezoek zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet op het adres woonde. De beide verklaringen zijn namelijk eenduidig over het feit dat eiseres er de periode voorafgaande aan het huisbezoek wel woonde. Voor het overige geldt dat vooral de taalbarrière van mevrouw [A] maakt dat verweerder deze verklaring niet aan het besluit ten grondslag kan leggen. De beide hoofdbewoners hebben bovendien inmiddels hun verklaring aangepast en deze verklaring ondersteunen dat eiseres op het adres woont.
4. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de verplichting dat hij woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, en dat dat woonadres niet het adres is waaronder zijn ouders of een van hen in de BRP staan of staat ingeschreven.
5. Ingevolge artikel 7.1 van de Wsf 2000 kan een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend onder meer worden herzien wanneer te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
6. Ingevolge artikel 7.4 van de Wsf 2000 wordt indien een herzieningsbeschikking of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van een basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is betaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
7. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend besluit is. De bewijslast voor de stelling dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven, rust dan ook op verweerder en niet op eiseres. Verweerder moet onderzoek doen naar de feiten. Als verweerder feiten presenteert op grond waarvan het aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de BRP stond ingeschreven, dan is het aan eiseres om met onomstotelijk bewijs te komen dat zij wel op dit adres woont of heeft gewoond.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet slaagt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiseres zowel tijdens het onderzoek, als de periode daarvoor niet woonde op het adres [adres] te [plaats] . Daarbij heeft verweerder zich mogen baseren op de opgestelde rapportage. Het rapport geeft geen aanleiding om van een taalbarrière uit te gaan van mevrouw [A] , een van de hoofdbewoonsters die aanwezig was ten tijde van het huisbezoek. Verweerder heeft toegelicht dat, in het geval hier sprake van was geweest, controleurs een taalgebrek zouden melden. Bovendien was de heer [B] , de oom van eiseres, telefonisch via de speaker bij het onderzoek betrokken en heeft hij ook een verklaring afgelegd. Dit maakt dat het rapport zorgvuldig tot stand gekomen is.
9. Uit de rapportage blijkt dat er geen persoonlijke spullen van eiseres aanwezig waren ten tijde van het huisbezoek, er stond geen kledingkast in de kamer en er was geen bed. Dit alles duidt er op dat eiseres er niet woont. Dit wordt ondersteund door de ten tijde van het huisbezoek afgelegde verklaringen van zowel mevrouw [A] , als de heer [B] dat eiseres er niet woonde en al haar spullen heeft meegenomen. De stelling van eiseres ter zitting dat haar oom tijdens het huisbezoek terughoudend was in zijn verklaring en later een andere verklaring heeft afgelegd, waarin hij heeft gezegd dat zij er alleen tijdelijk niet woonde wegens een conflict en er sprake was van een time-out, verklaart onvoldoende waarom hij ten tijde van het huisbezoek anders heeft verklaard. Dat mevrouw [A] de vragen niet goed heeft begrepen, blijkt, zoals hiervoor reeds overwogen, niet uit het rapport. Er wordt dan ook minder waarde gehecht aan de verklaring die zij nadien heeft afgelegd, waarin zij verklaart dat eiseres wel op het adres woont.
10. Eiseres heeft geen onomstotelijk bewijs van het tegendeel ingebracht. Dat haar bed in de kelderbox stond en later door haar is meegenomen toen zij tijdelijk elders logeerde overtuigt niet. Eiseres heeft aangevoerd dat alle verklaringen wel consistent zijn voor wat betreft de stelling dat ze in ieder geval op het adres heeft gewoond voorafgaand aan het huisbezoek. Dit vindt de rechtbank onvoldoende bewezen. Eiseres baseert zich enkel op subjectieve verklaringen. Er is verder geen bewijs aanwezig, zoals bijvoorbeeld foto’s, waaruit blijkt dat zij er gewoond heeft. Het feit dat zij poststukken ontving op het adres zegt in dit kader onvoldoende; dit zegt immers alleen dat het adres een postadres is.
11.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiseres niet woont op het BRP adres heeft kunnen baseren op de eerste verklaringen van de hoofdbewoners in samenhang bezien met de bevindingen van de controleurs tijdens het huisbezoek.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. LangeJ,H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier rechter
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.