ECLI:NL:RBMNE:2022:6359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/16/515780 / FO RK 21-42
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en benoeming bijzondere curator in familierechtelijke zaak met betrekking tot minderjarigen na overlijden van moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2022 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de omgang tussen vier minderjarige kinderen en hun verzoekers, die familie zijn van de overleden moeder. De moeder is overleden door toedoen van de vader, die momenteel in detentie zit. De verzoekers, die zich als bloedverwanten van de kinderen beschouwen, hebben verzocht om omgang met de kinderen en informatie over hun welzijn. De rechtbank heeft eerder DNA-onderzoek gelast om de verwantschap vast te stellen, maar dit bleek niet mogelijk door het ontbreken van DNA-materiaal van de ouders. De rechtbank heeft nu geoordeeld dat de verzoekers voldoende hebben aangetoond dat zij verwant zijn aan de kinderen, en heeft hen ontvankelijk verklaard in hun verzoek. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de verzoekers eens per twee maanden gedurende twee uur contact hebben met de kinderen, met de mogelijkheid tot uitbreiding. Tevens is mw. drs. A. Hendriks benoemd als bijzondere curator om de belangen van de kinderen te behartigen. De rechtbank heeft de voogd opgedragen om de verzoekers maandelijks te informeren over de kinderen. De definitieve beslissing over de omgangsregeling wordt aangehouden tot 20 december 2023, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en de voogd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/515780 / FO RK 21-42
Beschikking van 20 december 2022
in de zaak van:
[verzoekster] en [verzoeker] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
hierna samen te noemen verzoeker(s),
advocaat mr. J. Breeveld,
tegen
de gecertificeerde instelling DE JEUGD- & GEZINSBESCHERMERS,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de voogd,
over:
de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2019] in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2017] in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [2014] in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 3 (voornaam)] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [2013] in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 4 (voornaam)] .

1.De procedure

1.1.
In deze zaak heeft de rechtbank op 4 mei 2021, 24 juni 2021, 8 oktober 2021 en 24 februari 2022 beschikkingen gegeven. Voor het verloop van de procedure tot 24 februari 2022 en de feiten verwijst de rechtbank naar voornoemde beschikkingen.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de e-mail van het Openbaar Ministerie van 24 maart 2022;
  • de brief van de voogd van 7 november 2022;
  • de brief van verzoekers van 10 november 2022.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 14 november 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de verzoekers met hun advocaat;
  • de heer S. Diaby, de tolk voor verzoekers;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] , vertegenwoordigsters van de voogd;
  • mevrouw drs. J.A.M. Hendriks, bijzondere curator;
  • mevrouw [C] , de hulpverleenster van verzoekers.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich voor de zitting afgemeld. Mr. Breeveld heeft op de zitting pleitnotities overgelegd.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De moeder van de kinderen is [D] (hierna: de moeder). De vader van de kinderen is [E] (hierna: de vader). [verzoeker] stelt dat hij de oom van de moeder is (de broer van de moeder van de moeder (hierna: oma)). [verzoekster] is zijn partner en stelt dat zij de (‘aangetrouwde’) tante van de moeder is. De moeder is overleden op [2020] , als gevolg van verwurging door de vader. Sinds 21 september 2020 is de voogd belast met de voogdij over alle vier de kinderen. De kinderen wonen in een pleeggezin en een gezinshuis. De kinderen hebben geen contact met verzoekers.
2.2.
De verzoekers willen omgang met de kinderen om het weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag en tijdens de helft van de vakanties. Ook willen zij maandelijks door de voogd worden geïnformeerd over het welzijn van de kinderen.
2.3.
In de beschikking van 4 mei 2021 en de beschikkingen daarna heeft de rechtbank geoordeeld dat indien komt vast te staan dat verzoeker, de heer [verzoeker] , bloedverwant is van de kinderen, hij het recht heeft om bij de rechter om vaststelling van een omgangsregeling te verzoeken. In het kader van een eventuele opbouw van een omgangsregeling zou hij ook recht op informatie kunnen hebben. Als vast komt te staan dat hij bloedverwant van de kinderen is, moet vervolgens worden bepaald of omgang in het belang van de kinderen is, en zo ja, hoe die vormgegeven zou moeten worden.
2.4.
Om verwantschap aan te tonen hebben verzoekers (onder meer) een bewijsaanbod via een DNA-onderzoek gedaan. In de beschikking van 24 juni 2021 heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast naar de vraag of: 1. [verzoeker] (verzoeker) een biologische relatie heeft, althans de biologische broer is van [F] (oma) en; 2. [F] , wonende in Guinee, een biologische relatie heeft, althans de biologische oma is van bovengenoemde kinderen. Verilabs heeft op 8 juli 2021 gemeld dat het verwantschap tussen oma en de kinderen niet vastgesteld kan worden zonder het DNA-materiaal van de vader en/of de moeder van de kinderen. In de beschikking van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank verzoekers gevraagd zich uit te laten over de vraag, op welke wijze zij er zorg voor kunnen dragen dat het DNA-materiaal van de vader of de moeder in de procedure kan worden betrokken en aan Verilabs kan worden verstrekt. Verzoekers hebben geen DNA-materiaal van de vader of de moeder kunnen verkrijgen en zij zien daartoe ook geen mogelijkheden. Verzoekers hebben de vader via zijn strafadvocaat gevraagd om DNA-materiaal af te staan. De vader wil dat niet. Vervolgens heeft de rechtbank, in de beschikking van 24 februari 2022, het Openbaar Ministerie – heel kort gezegd – verzocht het DNA-materiaal van de moeder, dat zich bevindt bij het NFI in het kader van de strafzaak, te verstrekken. Het Openbaar Ministerie heeft op 24 maart 2022 bericht niet te kunnen voldoen aan het verzoek van de rechtbank. Vervolgens heeft de rechtbank een nieuwe zitting gepland.
2.5.
Op de zitting hebben de verzoekers het volgende naar voren gebracht. Verzoekers vinden dat het in het belang van de kinderen is dat zij omgang met elkaar hebben. Verzoekers willen contact met de kinderen, hun cultuur overbrengen op de kinderen en de kinderen deel uit laten maken van de familie van hun overleden moeder. Alles is geprobeerd voor een DNA-onderzoek, maar dat is niet gelukt. Verzoekers willen niet dat het stoffelijk overschot van de moeder wordt opgegraven. Als verzoekers andere civiele procedures moet opstarten om DNA-materiaal van de vader en/of moeder te kunnen verkrijgen zal er nog meer tijd verstrijken, wat niet in het belang van de kinderen is. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat er nu een andere weg moet worden ingeslagen. Zij stellen voorts dat zij met hun verhaal, foto’s en documenten voldoende hebben aangetoond dat verzoeker en de kinderen verwant zijn. Het is aan de voogd, die betwist dat er een verwantschap is tussen de kinderen en verzoekers, om het tegendeel te bewijzen. Bovendien vinden verzoekers dat verwantschap niet hoeft vast te staan. Het zou voldoende moeten zijn dat verzoekers ‘extended family’ zijn. Verzoekers kunnen een rol spelen in het leven van de kinderen na het overlijden van hun moeder. Zij hebben de voogd herhaaldelijk gevraagd om contact met de kinderen te bewerkstelligen. De voogd houdt dit tegen en is niet pro-actief in het onderzoeken naar de mogelijkheden voor contact. Verzoekers hebben kleren en een Ipad naar de kinderen gestuurd die retour zijn gekomen.
2.6.
De voogd vindt het ingewikkeld. De voogd wil vooral weten of verzoekers een rol hebben gespeeld in het leven van de kinderen. De ouders hebben tijdens de ondertoezichtstelling gezegd dat zij geen netwerk hebben. Aan de kinderen is gevraagd of zij verzoekers kennen en daar kwam geen antwoord op. De voogd weet niet of verzoekers betrokken waren bij de kinderen. De kinderen laten niet zien dat zij behoefte hebben aan contact met verzoekers. De kinderen hebben trauma’s opgelopen en moeten een proces doorlopen. Dat kost tijd. Verzoekers hebben een kaart gestuurd. [minderjarige 3 (voornaam)] heeft gezegd dat hij verzoekers niet kent, maar hij wil een kaart terug sturen. [minderjarige 4 (voornaam)] wil er niets van weten. De voogd stelt voor dat verzoekers een videoboodschap maken voor de kinderen. Door vaker contact met de kinderen en door te praten kan er een opening voor contact met verzoekers ontstaan bij de kinderen. Het is aan de kinderen om hun behoefte hierin aan te geven.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid
3.1.
In de eerdere beschikking van 4 mei 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat er verwantschap niet vast stond tussen verzoeker en de kinderen, waardoor de rechtbank een DNA-onderzoek door Verilabs heeft gelast om vast te stellen of verzoeker bloedverwant is van de kinderen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het verwantschap van de heer [verzoeker] een bindende voorwaarde is voor het vaststellen een (mogelijke) contactregeling. Bij het gelasten van het DNA-onderzoek was niet voorzien dat voor dat onderzoek het DNA-materiaal van de vader én van de moeder nodig was en dat dit materiaal niet zou (kunnen) worden verstrekt aan Verilabs. De vader heeft geweigerd zijn DNA-materiaal te verstrekken, omdat hij niet wil dat de kinderen omgang hebben met de familie van de overleden moeder. Het Openbaar Ministerie heeft bericht niet te kunnen voldoen aan het verzoek van de rechtbank om DNA-materiaal van de moeder te verstrekken. Het opgraven van het stoffelijke overschot van de moeder voor een DNA-onderzoek, wat verzoekers als laatste alternatief hebben genoemd, is ingrijpend voor de nabestaanden en onwenselijk. Er blijven dan geen reële alternatieven meer over voor een DNA-onderzoek in deze procedure. Inmiddels zijn er 19 maanden verstreken en nog steeds is er geen wetenschappelijke duidelijkheid over bloedverwantschap tussen verzoeker en de kinderen. Dit heeft de rechtbank in haar vorige beschikkingen niet voorzien.
3.2.
Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat de rechtbank tot het voortschrijdend inzicht is gekomen dat DNA-onderzoek in deze zaak geen uitsluitsel kan geven over het verwantschap tussen de kinderen en de verzoeker. De vraag is welke conclusie daaraan moet worden verbonden. De rechtbank is van oordeel dat de verzoekers, mede gelet op de bijzondere aard van deze zaak, inmiddels voldoende hebben onderbouwd dat er sprake is van verwantschap tussen verzoeker en de kinderen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat verzoekers sinds de beschikking van 4 mei 2021 steeds meer gedetailleerde feiten hebben gesteld en onderbouwd. In de kern komt die onderbouwing op het volgende neer. Verzoeker is een bloedverwant van de kinderen, omdat hij de oudoom van de kinderen is. Hij is de broer van de oma van moederszijde van de kinderen. Hij kent dee kinderen vanaf hun geboorte. Hij heeft, met zijn vrouw, de kinderen regelmatig ontvangen en bezocht. Zij hebben foto’s van de kinderen overgelegd. Verzoeker heeft de karakters van de kinderen gedetailleerd omschreven. Hij heeft verteld dat hij en de kinderen onderdeel uitmaken van de Afrikaans-Liberiaanse moslimgemeenschap in Nederland en dat zij ook samen tijd doorbrachten op de bijeenkomsten van hun gemeenschap. Verzoekers hebben ook aangeboden de begrafenis van de moeder te regelen en te betalen. Verder heeft verzoeker documenten overgelegd, zoals zijn geboorteakte met daarin de namen van zijn ouders [G] en [H] , de geboorteakte van de moeder waaruit blijkt dat de naam van haar moeder [F] is en de trouwakte van [F] met daarin de namen van haar ouders [G] en [H] . Voor de rechtbank is dit alles inmiddels overtuigend genoeg, ook omdat niet valt in te zien dat verzoekers een ander motief zouden kunnen hebben dan het belang van de kinderen. De voogd heeft dit ook niet gesteld. Daar komt nog bij dat de bijzondere curator op de zitting heeft verteld dat [minderjarige 4 (voornaam)] tijdens een sportwedstrijd in een andere plaats tegen haar pleegouders heeft verteld: “kijk, daar woont mijn neef”. Dit logenstraft de eerdere bewering van de ouders dat zij geen netwerk zouden hebben. Al deze puzzelstukjes bij elkaar maken dat de rechtbank van oordeel is dat verwantschap tussen verzoeker en de kinderen is komen vast te staan, en dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank moet vervolgens beoordelen welke contactregeling in het belang van de kinderen is.
Nog geen definitieve beslissing, voorlopige omgangs- en informatieregeling
3.3.
De rechtbank acht zich nu nog onvoldoende geïnformeerd om te beoordelen welke contactregeling aansluit bij de kinderen. De rechtbank houdt daarom de definitieve beslissing over de omgang en informatieregeling aan tot 20 december 2023. De rechtbank zal mevrouw drs. J.A.M. Hendriks als bijzondere curator benoemen met als opdracht de belangen van de kinderen, zowel in als buiten rechte, te behartigen met betrekking tot hun de omgang met verzoekers en de informatie aan verzoekers over hen.
Voor de tussentijd stelt de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vast die inhoudt dat er wordt gestart met een minimale omgang tussen verzoekers en de kinderen van eens per twee maanden gedurende twee uur. Deze omgang dient binnen een half jaar te worden uitgebreid naar een dagdeel. De omgang kan verder worden uitgebreid naar de behoefte van de kinderen. De voogd heeft de regie over het organiseren en het uitbreiden van de omgang. Ook stelt de rechtbank voor de tussentijd een informatieregeling vast die inhoudt dat de voogd verzoekers eens per maand informeert over de gezondheid, school en hobby’s van de kinderen en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan verzoekers zal sturen. De voogd wordt verzocht om na een jaar te berichten over de voortgang van de omgang en de informatieregeling.
Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.
3.4.
Omgang met verzoekers is in het belang van de kinderen. De bijzondere curator heeft uitgelegd dat de kinderen een deel van hun moeder en een deel van hun vader zijn. Verzoekers kunnen een schakel vormen tussen de kinderen en hun overleden moeder en een positieve invloed hebben op de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat verzoekers de moeder in ere zullen houden, en dat wordt niet verwacht van de vader. De vader heeft op de zitting nadrukkelijk aangegeven dat hij niet wil dat de kinderen contact hebben met familie van moederszijde. Doordat de kinderen hun moeder verloren hebben (en in zekere zin ook hun vader omdat hij een geruimde tijd in detentie zal verblijven) is het van belang dat zij mogen ervaren dat zij nog wel bij een familie horen en zich aan hen mogen en kunnen hechten door vaker contact te hebben. Verder kunnen verzoekers een rol vervullen in de vergroting van de kennis van de kinderen in de taal, cultuur en religie van hun ouders.
Benoeming bijzondere curator
3.5.
De rechtbank kan ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding de belangen van de met het gezag belaste ouder(s) dan wel de voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige, indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen. [1] De rechtbank vindt dat hiervan sprake is.
De rechtbank oordeelde hiervoor dat omgang met verzoekers in het belang van de kinderen is. Echter, de volwassenen in het leven van de kinderen zijn het niet eens over welke (opbouw van de) omgangsregeling tussen de kinderen en verzoekers moet komen. De rechtbank kent de kinderen niet en beschikt over onvoldoende informatie over hun draagkracht. Het gaat hier om kinderen die getraumatiseerd zijn. De vader zit in detentie en heeft bekend de moeder te hebben gedood. Maar ook voor het overlijden van de moeder hebben de kinderen traumatische gebeurtenissen (huiselijk geweld en een uithuisplaatsing) meegemaakt. Daarom kan de rechtbank niet beslissen welke (opbouw van de) omgang met verzoekers, en informatie aan verzoekers over hen, in hun belang is. Gelet hierop vindt de rechtbank het nodig dat er een neutraal persoon is die voor de kinderen opkomt en hun stem vertegenwoordigt.
3.6.
De rechtbank vraagt de bijzondere curator dat zij de kinderen in het proces van het voorbereiden op, en het opstarten en uitbreiden van de omgang met verzoekers begeleidt, verwoordt waar de behoefte van de kinderen ligt en wat zij aankunnen, voor ieder kind afzonderlijk. Ook vraagt de rechtbank de bijzondere curator zo nodig te verwoorden waar de behoefte van de kinderen ligt als het gaat om informatieverstrekking aan verzoekers in het kader van omgang.
De rechtbank zal
mw. drs.A. Hendriksals bijzondere curator voor de kinderen benoemen,
met als opdracht de belangen van de kinderen, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen met betrekking tot de omgang met verzoekers en de informatie aan verzoekers over hen. Drs. Hendriks is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden. De griffie van deze rechtbank zal de contactgegevens van belanghebbenden en de relevante processtukken naar de bijzondere curator sturen. De bijzondere curator wordt verzocht om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met alle belanghebbenden om te onderzoeken op welke wijze zij de kinderen het best kan vertegenwoordigen.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator uiterlijk op 20 december 2023 schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over de verzoeken in te nemen.
De rechtbank merkt op dat dit een eerste benoeming is van mw. drs. Hendriks als bijzondere curator over de kinderen in deze procedure. Mw. drs. Hendriks is in een andere procedure (zaaknummer: C/16/513927 / FA RK 20-1271 en C/16/513929 / FO RK 20-1275) over dezelfde kinderen als bijzondere curator is benoemd. In die procedure ging het om een onderzoek met betrekking tot de omgang van de kinderen met de vader en de informatie aan en consultatie van de vader over de kinderen.
Voorlopige omgangsregeling
3.7.
Anders dan de voogd heeft gezegd, vindt de rechtbank niet dat er gewacht moet worden met omgang tussen de kinderen en de verzoekers totdat de kinderen aangeven hier behoefte aan te hebben. De kinderen zijn nog jong en hebben veel meegemaakt: van hen kan niet worden verwacht dat zij zelfstandig een behoefte tot contact uitspreken met mensen die zij inmiddels al heel lang niet hebben gezien. De rechtbank ziet reden om voor de tussentijd een voorlopige omgangsregeling met een opbouw vast te stellen. De rechtbank vindt het belangrijk dat snel wordt toegewerkt naar omgang tussen de kinderen en verzoekers. Gestart moet worden met een minimale omgang tussen verzoekers en de kinderen van eens per twee maanden gedurende twee uur. De voogd moet de omgangsmomenten in overleg met verzoekers en de pleegouders organiseren. Binnen een half jaar moet de omgang uitgebreid worden naar een dagdeel. Het is aan de voogd om proactief de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgang tussen verzoekers en de kinderen te onderzoeken en hiervoor contact te leggen met verzoekers en de bijzondere curator. Te denken valt aan een uitbreiding van de omgang naar weekenden en tijdens vakanties. Daarbij dient, als vanzelfsprekend, rekening gehouden te worden met de draagkracht en mogelijkheden van de kinderen om dit contact met verzoekers aan te gaan.
Voorlopige informatieregeling
3.8.
De rechtbank zal een informatieregeling vaststellen die inhoudt dat de voogd verzoekers eens per maand informeert over de gezondheid, school en hobby’s van de kinderen en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan verzoekers zal sturen. Het verstrekken van informatie aan verzoekers kan van belang zijn voor de omgang met de kinderen. De kinderen en verzoekers hebben elkaar al heel lang niet gezien. Bij het opstarten van en verder opbouwen van de omgang, kan het in het belang van de kinderen zijn dat verzoekers informatie hebben over de kinderen. Op die manier kunnen verzoekers bij de omgang beter aansluiten bij de kinderen.
3.9.
De rechtbank verzoekt de voogd om uiterlijk op 20 december 2023 de rechtbank en de belanghebbenden schriftelijk te berichten over:
  • wanneer en hoe lang er omgang heeft plaatsgevonden tussen verzoekers en de kinderen en hoe dat ging, waarbij een beschrijving wordt gegeven voor ieder kind afzonderlijk;
  • hoe de informatieregeling en het overleg met verzoekers verloopt;
  • haar standpunt over de verzoeken.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
benoemt met ingang van heden tot 31 december 2023 tot bijzondere curator over: [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] :
mw. drs A. Hendriks, adres: [adres] , [postcode] [plaats] , telefoonnummer: [telefoonnummer] ;
met als opdracht de belangen van de kinderen van ieder kind afzonderlijk, zowel in als buiten rechte, te behartigen met betrekking tot hun omgang met verzoekers en de informatie aan verzoekers over hen;
verzoekt de bijzondere curator om uiterlijk op 20 december 2023 schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over de verzoeken in te nemen;
4.2.
bepaalt een voorlopige omgangsregeling, waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] omgang hebben met verzoekers:
  • te starten met een minimale omgang van eens per twee maanden gedurende twee uur;
  • waarbij deze omgang binnen een half jaar wordt uitgebreid naar eens per twee maanden gedurende een dagdeel;
  • waarbij de omgang verder kan worden uitgebreid naar de behoefte van de kinderen;
  • waarbij de voogd de regie heeft over het organiseren en het uitbreiden van de omgang;
4.3.
bepaalt dat de voogd verzoekers voorlopig eens per maand schriftelijk zal informeren over de gezondheid, hoe het op school gaat en de hobby’s van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] , [minderjarige 3 (voornaam)] en [minderjarige 4 (voornaam)] en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan verzoekers zal sturen.
4.4.
verzoekt de voogd om uiterlijk op 20 december 2023 schriftelijk verslag te doen van de voortgang van de omgang en de informatieregeling (zie onder 3.9.) en daarbij een standpunt over de verzoeken in te nemen;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing op de verzoeken van verzoekers over de omgang en de informatieregeling aan
tot 20 december 2023in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en het bericht van de voogd.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, mr. T. Dopheide en mr. M.W.V. van Duursen, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek.