ECLI:NL:RBMNE:2022:6357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9771076 \ UC EXPL 22-2101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stucwerkzaamheden en de vraag naar de overeenkomst van aanneming van werk

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, de eigenaar van een pand waar stucwerkzaamheden zijn uitgevoerd. Eiser stelt dat hij voor 1.260 m2 stucwerk heeft gewerkt, maar slechts voor 925 m2 is betaald. Hij vordert een bedrag van € 7.331,69 van gedaagde, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met eiser, maar met een aannemer, [bedrijf], die eiser als onderaannemer heeft ingeschakeld. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat gedaagde de aannemer heeft ingeschakeld en dat de werkzaamheden zijn vastgesteld op 925 m2. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij een overeenkomst met gedaagde heeft gesloten. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, vastgesteld op € 622,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9771076 \ UC EXPL 22-2101
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
[eiser] , TEVENS HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T.A. Postma (Nova Legal B.V.),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.L.F.M. Heering-Ligtvoet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 maart 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de nagekomen producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft stucwerkzaamheden verricht in het pand aan het adres [adres] in [plaats] (hierna: het pand). [gedaagde] is de eigenaar van het pand.
2.2.
[eiser] heeft voor 925 m2 aan stucwerk betaald gekregen. Volgens [eiser] heeft hij in totaal voor 1.260 m2 aan stucwerkzaamheden verricht en moet hij voor de overige 335 m2 aan stucwerk nog betaald worden. Daarom vordert hij in deze procedure betaling van een bedrag van € 7.331,69 van [gedaagde] , vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Hij voert aan dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met [eiser] . [gedaagde] heeft namelijk de heer [A] , handelende onder de naam [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), als aannemer ingeschakeld om de werkzaamheden in zijn pand te verrichten, waaronder ook het stucwerk. [eiser] is een onderaannemer die door [bedrijf] is ingeschakeld om de stucwerkzaamheden te verrichten. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij met [bedrijf] en [eiser] tijdens de oplevering het aantal gestucte vierkante meters heeft vastgesteld op 925 m2, en niet op 1.260 m2.

3.De beoordeling

3.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij geen opdracht aan [eiser] heeft gegeven om de stucwerkzaamheden in het pand te verrichten. Dit verweer slaagt, met als gevolg dat de kantonrechter de vordering van [eiser] afwijst. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.2.
Uit een door [gedaagde] overgelegde e-mail van 25 augustus 2021 volgt dat [gedaagde] [bedrijf] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten in het pand. [gedaagde] heeft [bedrijf] dus ingeschakeld als aannemer. In de e-mail aan [bedrijf] heeft [gedaagde] de te verrichten werkzaamheden opgesomd. Daarin staat ook het stucen van de gehele bovenwoning. Na de oplevering van het stucwerk op 15 oktober 2021, heeft [bedrijf] aan [gedaagde] een factuur gestuurd van € 13.875,00. [gedaagde] heeft deze factuur op 21 oktober 2021 betaald, zo blijkt uit een betaalbewijs met daarbij de beschrijving ‘
Stucwerk [adres]’. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [bedrijf] om de stucwerkzaamheden uit te voeren en dat [gedaagde] [bedrijf] voor deze werkzaamheden heeft betaald. [eiser] heeft weliswaar de stucwerkzaamheden uitgevoerd, maar [bedrijf] zat hier (kennelijk) als aannemer tussen. [eiser] stelt dat [bedrijf] hem geen opdracht kan hebben gegeven, omdat [bedrijf] hem nooit heeft benaderd en hij [bedrijf] via [gedaagde] kent. De kantonrechter volgt deze stelling niet. [gedaagde] heeft namelijk twee schriftelijke verklaringen overgelegd, één van de heer [B] en één van de heer [C] , waarin staat dat [bedrijf] eerder in 2021 ook de aannemer was van [B] , en dat [bedrijf] destijds ook [eiser] (als onderaannemer) voor het stucwerk heeft ingeschakeld. [eiser] heeft deze verklaringen onvoldoende weersproken.
3.3.
Het ligt niet voor de hand dat [gedaagde] naast [bedrijf] ook aan [eiser] de opdracht heeft gegeven om het stucwerk uit te voeren. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] hem de opdracht heeft gegeven, verwijst [eiser] naar een WhatsApp-bericht van 15 oktober 2022. In dit WhatsApp-bericht van [gedaagde] aan [eiser] staat het volgende: “
Hi Appie , we hebben net overeenstemming over 950m2 maal 15€ per m2. Dit geldt voor stucwerk en voor schilderwerk. Dank voor het goede werk, ga ervan uit dat alles nog netjes afgewerkt wordt. Mvg [gedaagde]”. Dit WhatsApp-bericht alleen is echter onvoldoende om vast te stellen dat [gedaagde] aan [eiser] de opdracht heeft gegeven voor het stucwerk. Het bericht is immers verstuurd nadat het stucwerk al was opgeleverd. Bij die oplevering waren niet alleen [eiser] en [gedaagde] aanwezig, maar ook [bedrijf] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] uitgelegd dat hij dat wat is besproken tijdens de oplevering voor de zekerheid naar zowel [eiser] als [bedrijf] heeft gestuurd, om onduidelijkheden te voorkomen. [eiser] heeft verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het uitvoeren van de stucwerkzaamheden contact heeft gehad met [gedaagde] over deze werkzaamheden. Dat [gedaagde] met [eiser] , zonder tussenkomst van [bedrijf] , contact heeft gehad over het eventueel uitvoeren van schilderwerk, is ook onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] aan [eiser] de opdracht heeft gegeven om de stucwerkzaamheden uit te voeren. De schilderwerkzaamheden zijn immers andere werkzaamheden dan de stucwerkzaamheden waar deze procedure over gaat. De schilderwerkzaamheden staan niet in de opsomming van de uit te voeren werkzaamheden in de e-mail van 25 augustus 2021 (overweging 3.2), waardoor het schilderwerk kennelijk niet onder de opdracht van [bedrijf] viel. Het is dan ook niet vreemd dat [gedaagde] daarvoor zelf met iemand contact opneemt.
3.4.
Tot slot is ook niet duidelijk geworden wie het deel van 925 m2 van het stucwerk aan [eiser] heeft betaald. [eiser] stelt dat hij deze betaling contant heeft ontvangen van een medewerker van [gedaagde] , terwijl [gedaagde] zegt geen medewerkers in dienst te hebben. [gedaagde] heeft [bedrijf] als aannemer ingeschakeld en heeft [bedrijf] betaald voor de stucwerkzaamheden. [eiser] heeft zijn stelling dat [gedaagde] aan hem heeft betaald dan ook onvoldoende onderbouwd, waardoor ook dit niet kan leiden tot de conclusie dat [gedaagde] de opdrachtgever was van [eiser] .
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] voor de stucwerkzaamheden. Dat heeft [eiser] , gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd. [eiser] kan dan ook geen betaling voor de uitgevoerde stucwerkzaamheden vorderen van [gedaagde] . De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen. Hieruit volgt ook dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
3.6.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 622,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 311,00).
3.7.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.
3.8.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 622,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan de proceskostenveroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.