ECLI:NL:RBMNE:2022:6353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
1607197422
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dealen in harddrugs en vrijspraak voor vals geld

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het dealen in harddrugs (cocaïne en heroïne) en het in bezit hebben van vals geld. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 17 juni 2022 plaatsvond. De officier van justitie, mr. J.A. Bekke, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het dealen van harddrugs in de periode van 6 december 2021 tot en met 21 maart 2022 in Amersfoort. Daarnaast werd hem verweten op 21 maart 2022 twee valse bankbiljetten van €50,- in bezit te hebben gehad.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte voor feit 1, het dealen van harddrugs, wettig en overtuigend schuldig was, maar sprak hem vrij van feit 2, het in bezit hebben van vals geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat de bankbiljetten vals waren op het moment dat hij deze ontving, wat leidde tot de vrijspraak voor dit feit.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn licht verstandelijke beperking. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de recidive van de verdachte en de schadelijke impact van de drugshandel op de samenleving. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet onder de indruk was van eerdere straffen en dat zijn handelen bijdroeg aan de instandhouding van het illegale drugscircuit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/071974-22; 16/133387-21 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] ,
(hierna te noemen: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.A. Bekke en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 6 december 2021 tot en met 21 maart 2022 te Amersfoort cocaïne en heroïne heeft gedeald en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2:op 21 maart 2022 te Amersfoort twee bankbiljetten van € 50,- voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat ze vals waren, met als doel die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 gevorderd verdachte vrij te spreken, omdat niet is gebleken dat verdachte wist van de valsheid van de bankbiljetten toen hij die verkreeg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er geen concrete feiten en omstandigheden bestonden die een verdenking van enig strafbaar feit kunnen onderbouwen ten tijde van de aanhouding van verdachte. De aanhouding is daarom onrechtmatig geweest. De inbeslagname van de telefoons is het rechtstreekse gevolg geweest van deze onrechtmatige aanhouding en het daaruit verkregen bewijs daarom worden uitgesloten. Dat moet leiden tot een vrijspraak voor feit 1, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat niet is gebleken dat verdachte het oogmerk had om de bankbiljetten uit te geven als echt en onvervalst.
Daarnaast heeft de politie de historische verkeersgegevens van de dealtelefoon opgevraagd, terwijl een vordering ex. art. 126nd Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Hierdoor is het niet te toetsen welke gegevens zijn opgevraagd en in hoeverre daarmee een min of meer volledig beeld van het leven van verdachte is verkregen. Hierdoor is er sprake van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim waardoor verdachte in zijn privacy en persoonlijke levenssfeer is aangetast. Verdachte heeft hieraan nadeel ondervonden en de resultaten van de historische gegevens moeten van het bewijs worden uitgesloten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van - kort gezegd - het in voorraad hebben van vals geld, zoals strafbaar is gesteld in artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van het valse geld wetenschap had van die valsheid.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de betreffende biljetten heeft gekregen bij de verkoop van verdovende middelen, dat hij pas later erachter kwam dat de biljetten vals zijn en dat hij de biljetten daarna op zijn kamer heeft laten liggen.
De rechtbank acht deze verklaring voldoende aannemelijk geworden. Daarbij betrekt de rechtbank een in het dossier gevoegde Whatsapp-gesprek waaruit blijkt dat verdachte boos is omdat hij erachter is gekomen dat hij vals geld heeft gekregen. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte pas na het verkrijgen van de bankbiljetten erachter kwam dat de betreffende bankbiljetten vals zijn. De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging verkregen dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van het valse geld wetenschap had van de valsheid ervan en zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2
Bewijsmiddelen [1]
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard:
“Ik heb eind januari/begin februari gedeald in heroïne en cocaïne in Amersfoort. Mijn bijnaam is [bijnaam] . Wanneer er in de berichten over licht gesproken wordt, wordt daarmee cocaïne bedoeld en wanneer er over donker gesproken wordt, wordt daarmee heroïne bedoeld. Ik heb de zwarte iPhone gebruikt om te dealen in drugs. De code op die telefoon heb ik veranderd naar [code] , want de vorige code was [code] en dit vond ik te makkelijk. De oranje iPhone is mijn privételefoon. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren onder meer het volgende:
“Op (…) 21 maart 2021, omstreeks 11.55 uur (…) zagen wij dat er een witte Volkswagen Polo, voorzien van kenteken [kenteken] voor ons reed. Wij zagen dat de ons ambtshalve bekende [verdachte] de bestuurder van de Polo was. (…) We pakten [verdachte] vast en zeiden dat hij was aangehouden. Wij zagen dat [verdachte] direct zijn beide handen in zijn jaszak stopte. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zei tegen [verdachte] dat hij zijn handen uit zijn zak moest halen. Terwijl [verdachte] dit deed zagen wij dat hij in zijn linkerhand had. Wij zagen dat [verdachte] deze telefoon losliet waardoor de telefoon tussen een schutting door op de grond viel. Dit betrof een zwarte iPhone, deze iPhone werd door ons inbeslaggenomen. Wij hadden het vermoeden dat dit dealtelefoon van [verdachte] was. (…) De Volkswagen Polo werd doorzocht. Op de bijrijdersstoel werd een Oranje iPhone aangetroffen, deze telefoon werd ook inbeslaggenomen. [3]
Verbalisant [verbalisant 2] verklaart, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende:
“Ik deed onderzoek naar de inbeslaggenomen dealtelefoon van verdachte [verdachte] . Ik ontgrendelde de telefoon en ging naar de Whatsappberichten. Hieronder enkele gesprekken uit de WhatsApp berichten van de dealtelefoon.
Gesprek 1:
Ik zag een bericht op 6 december 2021 met contact [A] (bijlage 1).
Het is mij ambtshalve bekend dat drugsdealers zich vaak op soortgelijk manier aanbieden bij klanten/afnemers van harddrugs.
(…)
Gesprek 3:
Ik zag een bericht op 7 december 2021 met contact [B] (bijlage 3).
Het is mij ambtshalve bekend dat een van de bijnamen die verdachte [verdachte] gebruikte ‘ [bijnaam] ’ was. Er wordt in dit gezegd: ‘ben weer actief’. Dit wordt door drugsdealer regelmatig gebruikt om duidelijk te maken dat zij drugs verkopen op dat moment. [4]
(…)
Als bijlage 3 is een screenshot van een WhatsApp gesprek toegevoegd, waarnaar verbalisant [verbalisant 2] verwijst:
Di 7 december
Joo [C]
Hoe is het
Je spreekt met die [bijnaam] ben weer actief
Dit is me nieuwe nummer [5]
Getuige [getuige 1] verklaart onder meer het volgende:
“V: Wat is de naam van de drugsdealer?
A: [verdachte] . [6] (…)
V: Hoelang kocht je al bij de dealer?
A: Vanaf oud en nieuw.
O: Ik toon u een foto van een persoon. (foto van verdachte [verdachte] )
V: Wat kunt u zeggen over deze persoon?
A: Dat is [verdachte] . [7]
Getuige [getuige 2] verklaart onder meer het volgende:
“V: Wat is de naam van de degene bij wie jij drugs kocht?
A: Ik ken hem als ‘ [bijnaam] ’. (…) [8]
V: Hoelang kreeg je dit al bij deze dealer?
A: Dit begon in december. Ik weet dat het voor de jaarwisseling was. (…)
O: Ik toon u een foto van een persoon. (Foto van verdachte [verdachte] )
V: Wat kunt u zeggen over deze persoon?
A: Dat is hem. [9]
Bewijsoverwegingen
Redelijk vermoeden van schuld
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanhouding van verdachte rechtmatig geweest. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte een appartementencomplex zien betreden waarvan de verbalisanten ambtshalve weten dat daar twee harddrugsgebruikers wonen. Verder zijn de verbalisanten ambtshalve ermee bekend dat verdachte antecedenten heeft op het gebied van harddrugs, omdat zij hem recent twee keer hebben aangehouden met betrekking tot de handel in harddrugs. Verdachte stond na ongeveer anderhalve minuut weer buiten het appartementencomplex. Naar het oordeel van de rechtbank bestond op basis van deze feiten en omstandigheden een voldoende redelijk vermoeden van schuld ter zake van het aanwezig hebben van en/of handelen in verdovende middelen. De politie heeft verdachte rechtmatig aangehouden..
De pleegperiode
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte vanaf 6 december 2021 heeft gehandeld in heroïne en cocaïne. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij pas vanaf eind januari of begin februari is begonnen met dealen is niet aannemelijk geworden en wordt door de gebezigde bewijsmiddelen weerlegd. Op de bij verdachte aangetroffen dealtelefoon zijn immers berichten aangetroffen van 6 december 2021 waaruit blijkt dat de drugslijn vanaf dat moment weer actief is. Het is de rechtbank niet gebleken dat een ander dan verdachte die telefoon heeft gebruikt. Daarbij betrekt de rechtbank dat de op de dealtelefoon gebruikte beveiligingscode door verdachte is ingesteld en dat de dealer zich in de berichten [bijnaam] noemt, wat een bijnaam is van verdachte. Verder hebben twee getuigen verklaard al vanaf december 2021 drugs te hebben gekocht bij verdachte.
Historische verkeersgegevens
De rechtbank heeft de historische verkeersgegevens niet als bewijsmiddel gebruikt, zodat zij strikt genomen niet op het verweer over het gebruik van deze gegevens hoeft te reageren.
In de ontnemingszaak worden de verkeersgegevens wel gebruikt om een schatting te kunnen maken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal het verweer daarom toch bespreken.
Uit het Prokuratuur-arrest [10] volgt dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een Openbaar Ministerie dat strafrechtelijke onderzoeken leidt en in dit geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens strafprocedures. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de doorwerking van de richtlijn in het Nederlandse recht, de rechter-commissaris toestemming had moeten geven voor het opvragen van historische verkeersgegevens, zoals in deze zaak is gebeurd. Nu dat niet is gebeurd, zijn de verkeersgegevens onrechtmatig verkregen.
Vervolgens moet worden nagegaan welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan dit vormverzuim.
Het HvJ EU geeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het HvJ EU overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, in die zin dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel. Het HvJ EU overweegt dat bewijsuitsluiting voor de hand ligt als sprake is van schending van een eerlijk proces (artikel 6 EVRM).
De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv.
Volgens artikel 359a, tweede lid, Sv zal de rechtbank het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt afwegen. Niet is gesteld of gebleken dat door de onrechtmatige verkrijging van verkeersgegevens het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden. Wel is het recht van verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer geschonden. Verdachte heeft daarbij geen concreet nadeel gesteld. Wat de ernst van het verzuim betreft, overweegt de rechtbank dat het Openbaar Ministerie de destijds geldende voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering heeft gevolgd en dus niet bewust tegen de regels in heeft gehandeld. Verder ligt in deze zaak zeer voor de hand dat de rechter-commissaris een machtiging zou hebben verleend om de verkeersgegevens te vorderen. Tot slot neemt de rechtbank in haar overweging nog mee dat sprake was van een zogenoemde dealtelefoon, waarbij het minder in de rede ligt dat gevoelige privé-informatie wordt gedeeld.
De rechtbank concludeert dat verdachtes recht op privacy in enige mate is geschonden. De rechtbank zal daar – gelet op het feit dat de rechter-commissaris hoogst waarschijnlijk toestemming had gegeven de gegevens te vorderen en het geringe nadeel dat verdachte heeft opgelopen – geen rechtsgevolg aan verbinden en het bij deze constatering laten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op meer tijdstippen in de periode van 6 december 2021 tot en met 21 maart 2022 te Amersfoort, opzettelijk (meermalen) heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De officier van justitie heeft gevorderd om het volwassenstrafrecht toe te passen en niet het adolescentenstrafrecht (vanaf hier: ASR). Verdachte was meerderjarig en er zijn geen pedagogische doelen te bereiken. Uitgangspunt is dat hij volgens het volwassenstrafrecht wordt bestraft, net zoals in een eerdere strafzaak tegen verdachte is gebeurd. Wel houdt de officier van justitie rekening met de jonge leeftijd van verdachte in de strafmaat.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het ASR moet worden toegepast. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, gelet op de omstandigheden van het geval, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is, dan wel dat een gevangenisstraf van een zodanige duur wordt opgelegd dat verdachte in augustus weer kan beginnen aan zijn opleiding.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft ruim 3 maanden gedeald in cocaïne en heroïne. Deze harddrugs zijn sterk verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Door de handel in harddrugs ontstaat schade en overlast voor de samenleving, nu het een feit van algemene bekendheid is dat gebruikers van harddrugs vaak vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. De handel in drugs gaat gepaard met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij zeer kort na zijn vorige veroordeling voor soortgelijke feiten zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het dealen van harddrugs. Verdachte heeft daarmee ook laten zien dat hij niet onder de indruk is geweest van de vorige aan hem opgelegde straf.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 8 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte op 8 december 2021 ter zake van onder meer de Opiumwet is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, waarvan 181 dagen voorwaardelijk;
- een reclasseringsadvies van 8 juni 2022, opgesteld door mw. S. Boiten, reclasseringswerker.
Uit het reclasseringsrapport komt onder meer naar voren dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft. Verdachte raakt snel in financiële problemen die hij denkt op te kunnen lossen met het handelen in harddrugs. Verdachte toont in gesprekken met de reclassering een gemotiveerde houding, maar naar aanleiding van referenteninformatie lijkt dit een sociaal wenselijke houding te zijn. Indien verdachte wederom veroordeeld zal worden voor een Opiumwet gerelateerd delict is een behandeling gericht op probleembesef en het zicht krijgen op risicofactoren geïndiceerd. Voorts adviseert de reclassering om het ASR toe te passen, waarbij verdachte begeleid zou moeten worden door de volwassenreclassering met een ASR-aanpak. Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking, handelt impulsief, heeft moeite met het organiseren van zijn leven en kan risico’s van zijn eigen handelen slecht inschatten. Verdachte woont nog thuis en schoolgang is noodzakelijk. Het nemen van eigen verantwoordelijkheid is passend bij de levensfase waarin verdachte zich bevindt. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij de Waag, waarbij rekening gehouden wordt met de licht verstandelijke beperking van verdachte, het volgen van een opleiding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Geen toepassing van het ASR
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht. Het uitgangspunt hierbij blijft dat ten aanzien van de groep 18- tot 23-jarigen in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is en toepassing van het ASR een uitzondering blijft.
In hetgeen door de reclassering over de persoonlijkheid van verdachte is aangedragen, ziet de rechtbank geen doorslaggevende redenen om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Ook blijkt uit het advies van de reclassering geen noodzaak tot pedagogische beïnvloeding en zijn de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ook te realiseren in het kader van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank zal het advies om het ASR toe te passen, gelet op deze feiten en omstandigheden, dan ook niet overnemen.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het op regelmatige basis dealen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat voor een periode vanaf 3 maanden tot 6 maanden uit van onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Deze straf wordt verhoogd in geval van recidive.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte vrijwel direct na de vorige veroordeling voor harddrugshandel daarmee is doorgegaan. Dit wordt strafverzwarend meegewogen in de straf. De rechtbank houdt daarentegen ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte en zijn licht verstandelijke beperking, welke strafverminderend werken. Gelet op de ernst van het feit en de recidive met betrekking tot de Opiumwet kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
2) 1 STK Telefoontoestel oranje Iphone (PL0900-2022078962-G2964788)
3) 1 STK telefoontoestel, zwart/grijze Iphone (PL0900-2022078962-G2964800)
5) Vals geld (PL0900-2022078962-G2964894)
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het valse geld aan het verkeer te onttrekken en om de telefoons verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om de privételefoon (de rechtbank begrijpt: goednummer 2) aan verdachte te retourneren, omdat deze telefoon hoofdzakelijk voor privédoeleinden gebruikt werd. Ten aanzien van de overige goederen heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel oranje iPhone (PL0900-2022078962-G2964788) en
- 1 STK telefoontoestel, zwart/grijze iPhone (PL0900-2022078962-G2964800),
verbeurd verklaren. Met behulp van deze voorwerpen is het onder bewezen verklaarde feit voorbereid en begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten Vals geld (PL0900-2022078962-G2964894), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2021 (parketnummer 16/133387-21) is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 210 dagen waarvan 181 dagen voorwaardelijk.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 100 dagen, ten uitvoer te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf, omdat verdachte moeite heeft met het overzien van oorzaak en gevolg.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden. De rechtbank acht het niet in het belang van de veroordeelde dat de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de vorm van een gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank zal daarom bepalen dat de gehele gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd en bepalen dat daarvan 81 dagen worden omgezet naar een taakstraf voor de duur van 188 uren. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de taakstraf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten over de omzetting van gevangenisstraf naar taakstraf op grond van artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 , 3524 SJ te Utrecht , zo lang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te oefenen;
* zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen door De Waag, waarbij rekening wordt gehouden met de licht verstandelijke beperking van verdachte, of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* mee zal werken aan het vinden van en behouden van een dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk;
* mee zal werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat verdachte moet meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK Telefoontoestel oranje iPhone (PL0900-2022078962-G2964788);
  • 1 STK telefoontoestel, zwart/grijze iPhone (PL0900-2022078962-G2964800);
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 Vals geld (PL0900-2022078962-G2964894);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/133387-21
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 8 december 2021 (parketnummer 16/133387-21) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen;
- bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 81 dagen, zal worden omgezet in een taakstraf voor de duur van 188 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 81 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2021 tot en met 21 maart 2022 te Amersfoort, althans in Nederland opzettelijk (meermalen) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 21 maart 2022 te Amersfoort, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50,00 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij
deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 maart 2022, genummerd PL0900-2022078962, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 116. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2022.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 19.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , p. 26.
5.Een geschrift, dat is toegevoegd als bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , p. 27.
6.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , p. 74.
7.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , p. 75.
8.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , p. 71.
9.Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , p. 72.
10.HvJ EU 2 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:152.