In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van de RDW. De eiser had een aanvraag ingediend voor de inschrijving en tenaamstelling van een landbouwvoertuig, maar deze aanvraag werd door de RDW afgewezen. De RDW stelde dat het voertuig al op naam van de eiser was ingeschreven als bedrijfsvoertuig en dat de tenaamstelling niet was vervallen, ondanks een verzoek van de eiser uit 2013 om het voertuig om te zetten naar een landbouwvoertuig. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan door de RDW dat het kenteken vervallen was verklaard. De rechtbank volgde daarbij de richtlijnen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.