In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een Eritrees echtpaar. De vrouw was ten tijde van het huwelijk minderjarig. Het verzoekschrift, ingediend op 9 december 2021, bevatte onder andere een ouderschapsplan. De rechtbank heeft de mening van de oudste kinderen van partijen gehoord, waarbij één kind wel en één kind geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om hun mening te geven. De partijen, die de Eritrese nationaliteit bezitten, zijn op [Datum] 1992 in Eritrea getrouwd en hebben samen vier minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen geen geboorteaktes van de kinderen konden overleggen, omdat deze door de IND zijn ingenomen in het kader van een verblijfsprocedure. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde Basisregistratie personen (BRP) en het gesprek met de oudste minderjarige, besloten dat het verzoek om echtscheiding kan worden ingewilligd.
De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland is. Tevens is vastgesteld dat het huwelijk rechtsgeldig is, ondanks dat de vrouw ten tijde van het huwelijk minderjarig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat partijen het erover eens zijn dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten. Het ouderschapsplan, waarin afspraken over de minderjarige kinderen zijn vastgelegd, is aan de beschikking gehecht. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.