Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
30 maart 2022 vonnis wordt gewezen.
2.De zaak in het kort
er binnen de overeengekomen betalingstermijn van 45 dagen moet worden betaald. De vennootschap heeft toen laten weten zich daaraan te zullen houden.
- alle facturen met een vervaldatum tot en met week 47 worden “bevroren”. Het gaat
daarbij om een totaalbedrag van € 27.878,89,
- deze facturen worden in 10 wekelijkse termijnen van € 2.787,89, te beginnen in
week 47 van 2018, door de vennootschap aan [eiseres] betaald,
inachtneming van de betaaltermijn van 45 dagen betaald.
[onderneming] BV.
a. € 17.518,40 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex
artikel 6:119 BW vanaf 18 juni 2020 tot de dag van algehele voldoening,
rente ex artikel 6:119 BW vanaf 21 september 2021 tot de dag van algehele
voldoening,
BW.
3.De beoordeling
8 december 2006 (Ontvanger/ [naam] , NJ 2006/659), volgt dat daarvoor vereist is dat:
1. sprake is van onbetaald en onverhaalbaar blijven van de vordering op de
vennootschap, en dat
- de naam van de vennootschap is kort (een maand) voor het uitspreken van het
faillissement gewijzigd,
en er vond vanaf dat moment ook geen communicatie meer plaats met [eiseres] .
4.De beslissing
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving
aan dit vonnis is voldaan,
en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft
plaatsgevonden,