10.2.Uit het door de korpschef overgelegde document ‘gevarenclassificaties valideren’ volgt dat de gevarenclassificatie vuurwapengevaarlijk wordt toegekend als uit feiten en omstandigheden of uit betrouwbare informatie is gebleken dat de betrokkene in het bezit is van een vuurwapen en er aanleiding is om te veronderstellen dat hij dit tegen mensen zal gebruiken.
De beoordeling van het beroep
11. De rechtbank moet beoordelen of de korpschef het verzoek van eiser om de classificatie vuurwapengevaarlijk te verwijderen ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en legt dat hierna uit.
Uit het in overweging 10.2. genoemde document volgt dat de gevarenclassificatie kan worden toegekend als aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet uit feiten en omstandigheden of uit betrouwbare informatie zijn gebleken dat de persoon in het bezit is van een vuurwapen. Daarnaast moet er aanleiding zijn om te veronderstellen dat hij dat wapen tegen mensen zal gebruiken. Uit de term ‘gebleken’ volgt dat niet voldoende is dat het aannemelijk is dat eiser een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad. Er moet overtuigend worden aangetoond dat dit feit zich heeft voorgedaan.
De gevarenclassificatie is afgegeven op basis van het incident dat op 4 mei 2018 heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de drie processen-verbaal van bevindingen met registratienummers PL0900-2018125409-4 , PL0900-2018125409-13 en PL0900-2018125409 -3 , niet overtuigend aantonen dat eiser een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad. Uit de processen-verbaal blijkt namelijk dat de politie niet wist aan wie het vuurwapen toebehoorde. Om die reden zijn alle bij het incident betrokken personen op verdenking van verboden wapenbezit aangehouden. De korpschef heef niet gemotiveerd op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat eiser degene is die het vuurwapen in zijn bezit heeft gehad. Het wapen is namelijk, zoals eiser terecht heeft aangevoerd, niet op hem en ook niet in of (na)bij zijn voertuig aangetroffen. Bovendien heeft geen van de betrokken personen verklaard dat het aangetroffen wapen aan eiser toebehoorde. Het wapen is ook niet op een andere wijze, zoals bijvoorbeeld sporenonderzoek, met eiser in verband gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat één van de bij het incident betrokken personen verklaard heeft dat eiser in het bezit was van een vuurwapen onvoldoende is om de gevarenclassificatie te rechtvaardigen. Uit de verklaring kan niet worden opgemaakt waarop de wetenschap van die persoon is gebaseerd. Onduidelijk is of het een eigen waarneming betreft en wanneer die waarneming is gedaan. Daar komt bij dat uit de processen-verbaal blijkt dat de persoon die de verklaring heeft afgelegd zelf ook in die zaak als verdachte van het voorhanden hebben van dat wapen is aangemerkt. De korpschef had, gelet daarop, naar het oordeel van de rechtbank moeten motiveren waarom die verklaring voldoende betrouwbaar kan worden geacht en waarom de lezing van eiser over wat er op die bewuste dag is voorgevallen niet aannemelijk is. De rechtbank is, anders dan de korpschef, daarom van oordeel dat niet gebleken is dat eiser een wapen voorhanden heeft gehad. Uit de processen-verbaal blijkt verder niet dat er aanleiding is om te veronderstellen dat eiser dit wapen tegen mensen zal gebruiken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de korpschef ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de classificatie vuurwapengevaarlijk uit het HKS te verwijderen.
De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep is gegrond omdat het verzoek van eiser in strijd met artikel 28 van de Wpg is afgewezen. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
13. De rechtbank neemt op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de korpschef de gevarenclassificatie vuurwapengevaarlijk uit het HKS dient te verwijderen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eiser vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt de korpschef bovendien in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).