ECLI:NL:RBMNE:2022:628
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats 2], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 309.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing opgelegd. Eiser stelde dat de woning niet op de vrije markt was aangeboden en dat het eigen verkoopcijfer van € 216.000,-, dat hij in augustus 2019 had betaald, leidend zou moeten zijn voor de waardebepaling.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar een taxatiematrix had overgelegd waarin de woning was vergeleken met vier referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de verkoopcijfers van de referentiewoningen, die vergelijkbaar waren qua grootte, bouwperiode en kaveloppervlakte, de vastgestelde WOZ-waarde onderbouwden. Eiser's argument dat het eigen verkoopcijfer leidend zou moeten zijn, werd verworpen omdat de verkoop niet marktconform was, gezien het feit dat de woning niet op de vrije markt was aangeboden.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.