Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 november 2021, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedateerd 18 september 2020. In de eerdere uitspraak oordeelde de rechtbank dat de gemeente het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, zonder dat er een zitting was gehouden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak. De opposant betwistte echter de juistheid van deze uitspraak en stelde dat de gemeente de verzending van het besluit niet aannemelijk had gemaakt.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de argumenten van de opposant gevolgd en vastgesteld dat op de door de gemeente overgelegde stukken geen expliciete melding van verzending van het primaire besluit staat. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat de opposant het besluit had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de verzending van het besluit niet aannemelijk had gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat het verzet gegrond was.
De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak en droeg de gemeente op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar van de opposant te beslissen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 759,-, en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.