ECLI:NL:RBMNE:2022:6252

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
9732725 UC EXPL 22-1709 LvdH/1470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een samenwerking tussen een tennistrainer en een professioneel tennisser

In deze zaak vordert eiser, een tennistrainer, betaling van een factuur van € 24.057,82 die hij op 6 december 2021 aan gedaagde, een professioneel tennisser, heeft gestuurd. Eiser stelt dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de begeleiding van gedaagde in 2021, welke afspraken hij per e-mail op 16 mei 2021 heeft bevestigd. Gedaagde betwist echter dat er afspraken zijn gemaakt die hem verplichten tot betaling van de factuur. De kantonrechter heeft op 16 november 2022 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat er afspraken zijn gemaakt die gedaagde verplichten tot betaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de e-mail van 16 mei 2021 niet kan worden gezien als een bevestiging van gemaakte afspraken, en dat er geen uitvoering is gegeven aan de werkzaamheden die in die e-mail zijn genoemd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de factuur in overeenstemming is met de eerder gemaakte afspraken. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 996,00.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9732725 UC EXPL 22-1709 LvdH/1470
Vonnis van 16 november 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.M. Dreef,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.A. de Koningh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 tot en met 6;
- de incidentele conclusie van antwoord;
- het vonnis in incident van 8 juni 2022;
- aanvullende stukken van de zijde van [eiser] van 7 oktober 2022.
1.2.
Op 18 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen zijn vader, de heer [A] , en de gemachtigde.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] is een tennistrainer en heeft een tennisschool. [gedaagde] is een professioneel tennisser en behoort op dit moment bij de top 50 beste spelers van de wereld. [eiser] en [gedaagde] hebben in het verleden met elkaar samengewerkt. Zo heeft [gedaagde] getennist in het competitieteam van [eiser] en heeft [eiser] (privé)trainingen gegeven aan [gedaagde] .
2.2.
Ook in 2020 hebben [eiser] en [gedaagde] met elkaar samengewerkt. Tussen partijen bestond de afspraak dat [eiser] hiervoor een bedrag van € 250,00 exclusief BTW per maand zou ontvangen. Daarvoor gaf [eiser] [gedaagde] twee keer per week training als [gedaagde] in Nederland was. [gedaagde] heeft de facturen over het jaar 2020 betaald. [eiser] heeft per e-mail de samenwerking met [gedaagde] met ingang van 31 december 2020 opgezegd.
2.3.
In 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] regelmatig telefonisch contact met elkaar gehad. Halverwege mei 2021 is er ook weer contact tussen [eiser] en de vader van [gedaagde] geweest. Partijen verschillen van mening over de inhoud van dit contact. [eiser] stelt dat er eerst met de vader van [gedaagde] en later met [gedaagde] zelf afspraken zijn gemaakt over de begeleiding van [gedaagde] in 2021. [gedaagde] betwist dat dergelijke afspraken zijn gemaakt. De vader van [gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij alleen contact heeft gehad met [eiser] over een nieuwe trainer vanuit de KNLTB, niet over door [eiser] zelf te verrichten werkzaamheden.
2.4.
Bij factuur van 6 december 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 24.057,82 in rekening gebracht bij [gedaagde] voor begeleiding van [gedaagde] in 2021. [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.5.
In deze procedure vordert [eiser] betaling van de factuur van 6 december 2021. Hij legt hieraan ten grondslag dat er tussen partijen mondelinge afspraken zijn gemaakt op 15 mei 2021. Deze afspraken zijn per e-mail van 16 mei 2021 schriftelijk bevestigd. [gedaagde] heeft niet gereageerd op deze e-mail. Daarin ziet [eiser] een bevestiging en dus bewijs dat [gedaagde] akkoord was met de afspraken. Volgens [eiser] is ook uitvoering gegeven aan de afspraken.
2.6.
De e-mail van 16 mei 2021 kan volgens [gedaagde] niet gezien worden als een bevestiging van gemaakte afspraken. De e-mail bevat namelijk slechts vage voorstellen. Daarom hoefde daar volgens de vader van [gedaagde] ook niet op gereageerd te worden. Er is volgens [gedaagde] ook geen uitvoering gegeven aan de voorstellen die in de e-mail staan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat er met [gedaagde] afspraken zijn gemaakt die hem verplichten tot het betalen van de factuur van 6 december 2021. De vordering zal dus worden afgewezen. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
3.2.
In de e-mail van 16 mei 2021 van [eiser] aan de vader van [gedaagde] . legt [eiser] uit dat het niet goed gaat met [gedaagde] of dat het beter zou kunnen en doet hij onder andere het volgende voorstel voor hoe het in zijn beleving beter zou kunnen.
“ [B] gaat met [C] naar toernooien. Als [C] in NL is, ga ik 2x in de ochtend naar Amstelveen om met [C] en de KNLTB ( [B] ) om met hem te trainen. Als [C] een toernooi heeft gespeeld en hij komt terug naar NL, zullen wij op de eerste trainingsdag evalueren wat er goed is gegaan en wat er beter moet. [B] en ik zullen intensief contact houden over [C] . (…) Uiteraard communiceer ik alles met jou ( [A] ) zodat jij van alles op de hoogte bent en blijft in het belang van [C] (…) wat mij betreft houden we dezelfde vergoeding aan, alleen komen er reiskosten bij” .
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat hij met “dezelfde vergoeding als eerst” de vergoeding bedoelt die door hem met [gedaagde] was afgesproken voor zijn begeleiding in 2020 en die is weergegeven in de mail van [eiser] aan [gedaagde] van 10 december 2019. In die mail staat naast het bedrag van € 250,00 per maand dat [gedaagde] aan [eiser] heeft betaald ook het volgende: “Challenger toernooien vraag ik geen vergoeding voor, jij betaalt de kosten van de trip. Vanaf ATP toernooien stel ik voor dat jij mij 10% betaald vanaf laatste ronde kwalificatie of vanaf eerste ronde hoofdtoernooi. De kosten van de trip zijn voor jou”. De vader van [gedaagde] heeft betwist dat dat laatste voorstel van [eiser] tot een overeenkomst heeft geleid. Er is volgens [gedaagde] nooit meer of anders overeengekomen dan het geven van trainingen tegen betaling van € 250,00 per maand.
3.3.
Niet gebleken is dat het voorstel dat in de mail van 16 mei 2021 is gedaan heeft geleid tot een concrete opdracht aan [gedaagde] . Bovendien is niet gebleken dat uitvoering is gegeven aan de werkzaamheden die staan genoemd in de e-mail van 16 mei 2021. Zo heeft [eiser] op de momenten dat [gedaagde] weer in Nederland was geen trainingen gegeven aan [gedaagde] en is niet aannemelijk geworden dat de in de mail van 16 mei 2021 beschreven evaluatiemomenten en communicatie hebben plaatsgevonden. Het enige dat [eiser] ter onderbouwing van zijn stellingen heeft overgelegd zijn namelijk WhatsApp gesprekken die hij heeft gevoerd met [gedaagde] in 2021d en verklaringen van de tijdelijke trainer van de KNLTB en een kennis over de betrokkenheid van [eiser] bij [gedaagde] . Dat de betrokkenheid van [eiser] bij [gedaagde] , die uit een en ander spreekt, gebaseerd was op zakelijke afspraken die [eiser] met [gedaagde] heeft gemaakt kan daaruit niet worden afgeleid. De inhoud past namelijk net zo goed bij uitingen die worden gegeven aan een vriendschappelijke relatie. [gedaagde] zegt ook de contacten met [eiser] als vriendschappelijk te hebben ervaren. De WhatsApp contacten zijn er bovendien geweest voor en na 16 mei 2021. En een onderscheid in de soort contacten voor en na 16 mei 2021 is niet te maken. Ook de factuur van 6 december 2021 sluit niet aan bij de tegenprestatie die volgens [eiser] is overeengekomen. [eiser] heeft namelijk de tijd die hij heeft besteed met onder andere het kijken naar ATP wedstrijden en het voeren van telefoongesprekken en gesprekken via WhatsApp gefactureerd tegen een uurtarief van € 110,00 exclusief BTW. Dat is iets anders dan volgens [eiser] zelf was overeengekomen. Niet gebleken is dat [eiser] dit met [gedaagde] heeft afgestemd. [eiser] heeft op dit punt toegelicht dat hij een uurtarief heeft gehanteerd omdat dat voor [gedaagde] gunstiger was dan het betalen van 10% vanaf de laatste ronde kwalificatie of de eerste ronde hoofdtoernooi, maar [gedaagde] betwist dat [eiser] op die betaling recht had.
3.4.
Tot slot heeft de kantonrechter bij de beoordeling van de vordering van [eiser] de e-mail van 15 juni 2021 van [eiser] aan [gedaagde] betrokken. In die e-mail beschrijft [eiser] een plan, waarbij hij aangeeft welke personen bij [gedaagde] betrokken zijn en waarbij hij zijn eigen rol beschrijft als de persoon bij wie [gedaagde] terecht kan met problemen en waarbij hij dan met de betrokken partijen tot een oplossing probeert te komen. In de afsluiting van de e-mail vraagt [eiser] aan [gedaagde] of hij iets ziet in dit plan. De kantonrechter kan de inhoud van deze e-mail niet rijmen met de factuur van 6 december 2021 en de e-mail van 16 mei 2021. De kantonrechter beschouwt de inhoud van de e-mail van 15 juni 2021 daarom als een hernieuwde poging van [eiser] op een opdracht van [gedaagde] te bemachtigen. Dat is dus een aanwijzing dat er geen eerdere opdracht was.
3.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 498,00).
De nakosten, waarvan [gedaagde] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
4.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.