ECLI:NL:RBMNE:2022:6241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
16/228112-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige onder zijn zorg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1993, die als docent ontucht heeft gepleegd met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 juli 2018 tot 23 januari 2021 ontuchtige handelingen heeft verricht met het slachtoffer, geboren in 2003. De zaak kwam ter terechtzitting op 10 mei 2022, waar de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, de verdachte beschuldigde van het plegen van ontucht. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsvoering als voldoende beschouwd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook een beroepsverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, wat betekent dat de verdachte niet meer als docent mag werken met minderjarigen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte als docent, die misbruik heeft gemaakt van zijn gezagspositie.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd van € 9.434,16, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de materiële schade grotendeels toegewezen, maar de immateriële schade gematigd tot € 4.000,00. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om een bedrag van € 5.549,16 te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/228112-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 10 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en hetgeen zij en haar raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de op de zitting gewijzigde tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 20 juli 2018 tot 23 januari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen voor de periode van 21 november 2018 tot en met 25 december 2020. In die periode heeft seksueel contact tussen verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen over de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 mei 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 12 juli 2021, genummerd PL0900-2021206530-4, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, p. 48-57 van het proces-verbaal, genummerd PL0900-2021206530.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een kortere pleegperiode, te weten van 21 november 2018 tot en met 25 december 2020, bewezen kan worden verklaard. In deze periode vonden immers de ontuchtige handelingen plaats.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
- als docent - op tijdstippen in de periode van 21 november 2018 tot en met 25 december 2020 te [plaats 1] en [plaats 2] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, door
- de billen en borsten en vulva van die [slachtoffer] te betasten en
- door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en
- door een vibrator vast te houden nabij de vagina van die [slachtoffer] en
- door zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en behandeling indien en zo lang de reclassering dat nodig acht;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- ontzetting van het recht tot de uitoefening van een beroep als docent/leerkracht aan minderjarigen voor de duur van 2 jaren.
De officier van justitie heeft hierbij gekeken naar het soort handelingen die zijn verricht, de
mate van dwang en het leeftijdsverschil. De nadruk in de strafeis van de officier van justitie
ligt op preventie en het voorkomen van recidive.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal aan verdachte een straf opleggen conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat doet.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft als docent op een middelbare school misbruik gemaakt van de gezags- en vertrouwensrelatie die hij met zijn leerlinge had. Hij heeft niet alleen onvoldoende zakelijke distantie naar haar betracht, maar heeft zich (na verloop van tijd) volledig laten leiden door zijn eigen verlangens. Vanaf haar 15e jaar heeft hij een liefdesrelatie met haar opgebouwd.
In die relatie is sprake geweest van vergaand seksueel contact, waaronder geslachtsgemeenschap. Daarbij heeft hij geen, althans onvoldoende, acht geslagen op het feit dat er sprake was van een ongelijkwaardige verhouding tussen hem als leraar en [slachtoffer] als leerlinge en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Zo ook in dit geval. Uit de door [slachtoffer] opgestelde slachtofferverklaring blijkt dat zij het er nog steeds moeilijk mee heeft en dat het haar leven en persoonlijke ontwikkeling negatief heeft beïnvloed. Ondanks dat sprake was van een wederkerige liefdesrelatie, heeft verdachte met zijn handelen de sociaal-ethische norm die geldt in relatie met meisjes van deze jonge leeftijd, overschreden. Met zijn handelen heeft de verdachte ook het vertrouwen geschaad dat in het algemeen aan een docent moet kunnen worden gesteld.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van 19 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 februari 2022, waaruit blijkt dat verdachte reeds hulp heeft gezocht en dat reclasseringstoezicht niet geïndiceerd is.
8.3.3
De straf
De rechtbank is net als de raadsman van oordeel dat de officier van justitie een passende strafeis heeft geformuleerd, rekening houdende met alle specifieke omstandigheden van deze casus. Verdachte heeft het feit bekend en heeft na zijn aanhouding zich bereid getoond om met zichzelf aan de slag te gaan.
De rechtbank acht het feit ernstig, zodat de maximale taakstraf passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de verleiding komt. Om die reden zal de rechtbank een forse (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf (181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk) opleggen als stok achter de deur. Omdat het taakstrafverbod geldt, legt de rechtbank aan verdachte ook een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.
Anders dan de reclassering is de rechtbank van oordeel dat een meldplicht nuttig kan zijn, omdat ter terechtzitting is gebleken dat de vrijwillige hulpverlening die ziet op dit delict nog niet is gestart en er een wachtlijst is. Ook zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde de mogelijkheid tot verplichte ambulante behandeling opleggen, indien en zo lang de reclassering dat nodig acht. Op die manier kan de reclassering monitoren of het al door verdachte ingezette traject door hem ook daadwerkelijk zo nodig wordt voortgezet en pas wordt gestopt wanneer dat naar het professionele oordeel van de reclassering is aangewezen.
Tot slot legt de rechtbank aan verdachte een bijkomende straf op in de vorm van een beroepsverbod als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is het van belang dat verdachte eerst langere tijd uit het onderwijs blijft om met zichzelf aan de slag te gaan en vindt daarom een beroepsverbod voor de duur van 2 jaren opportuun.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 9.434,16. Dit bedrag bestaat uit € 1.934,16 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade goed is onderbouwd en toewijsbaar is voor het gehele bedrag. De officier van justitie vindt de immateriële schade voorstelbaar, maar kan zich voorstellen dat de rechtbank dit bedrag matigt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële toekomstige te verwachten eigen bijdrage ziektekosten niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat het onduidelijk is hoe lang de behandeling nog zal duren en het goed mogelijk is dat andere kostenposten die geen verband houden met het delict kunnen vallen onder het eigen risico van 2023. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd, omdat de aangehaalde jurisprudentie zaken betreffen waarin sprake was van dwang en een ander leeftijdsverschil. Daarnaast is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd dat de problematiek van het slachtoffer enkel is terug te voeren op de relatie die ze met verdachte heeft gehad. Bovendien was het slachtoffer al in behandeling voor andere problematiek voordat deze zaak onderdeel werd van de behandeling.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden die verdachte dient te vergoeden.
Materiële schade
De vordering is onderbouwd met stukken en komt naar het oordeel van de rechtbank voor een groot deel voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt niet voor de gevorderde toekomstige te verwachten eigen bijdrage ziektekosten. De rechtbank vindt deze mogelijk te maken kosten te onzeker om nu al aan verdachte toe te schrijven en zal dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank overweegt dat door de benadeelde partij is gesteld dat zij psychisch leed heeft ondervonden, en nog steeds ondervindt, als gevolg van het ten laste gelegde (en bewezen verklaarde) feit. Zo is onder meer gesteld dat de benadeelde partij vanwege haar klachten is doorgestuurd door een psycholoog naar Altrecht GGZ.
De rechtbank overweegt verder dat in algemene zin kan worden aangenomen dat dergelijke zedenzaken als een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kunnen worden beschouwd, zodat daarmee een aantasting van de persoon is gegeven. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Om die reden zal de rechtbank dan ook een bedrag aan immateriële schadevergoeding toekennen, waarbij zij bij het bepalen van de hoogte daarvan gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank zal de vordering matigen en toewijzen voor een bedrag van € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag € 5.549,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 180 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
  • als algemene voorwaarden geldt dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden geldt dat veroordeelde:
o zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering noodzakelijk acht;
o meewerkt aan ambulante behandeling door een zorgverlener te bepalen door de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • bepaalt voorts dat verdachte voor de duur van 2 (twee) jaren wordt
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.549,16;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.549,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij - als docent - op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juli 2018 tot 23 januari 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, door
- de billen en/of borsten en/of vulva van die [slachtoffer] te betasten en/of
- door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of
- door een vibrator, althans enig voorwerp, in de vagina van die [slachtoffer] te brengen, althans een vibrator vast te houden nabij de vagina van die [slachtoffer] en/of
- door zich te laten aftrekken door die [slachtoffer] .
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )