ECLI:NL:RBMNE:2022:624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
534199
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over huurprijsbetaling en ontbinding huurovereenkomst in verband met coronamaatregelen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], schorsing van een eerder vonnis van 3 november 2021, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. Eiser stelt dat door nieuwe coronamaatregelen zijn onderneming ernstig is benadeeld, waardoor hij niet in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van eiser zwaarder wegen dan die van gedaagde, een besloten vennootschap, en schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis voor een bepaalde periode. De voorzieningenrechter overweegt dat de coronamaatregelen als onvoorziene omstandigheden moeten worden beschouwd, die invloed hebben op de huurprijs en de betalingscapaciteit van eiser. De rechter beslist dat de huurschuld over de maanden december 2021 en januari 2022 gedeeltelijk moet worden verminderd, en dat eiser de mogelijkheid krijgt om zijn achterstand in te lopen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/534199 / KG ZA 22-39
Vonnis in kort geding van 9 februari 2022,houdende uitwerking en motivering van het op die datum in deze zaak gewezen verkorte vonnis
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ( [plaatsnaam] - [straatnaam] ) B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. O. Surquin te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, betekend op 2 februari 2022;
  • de e-mail van 4 februari 2022 van [eiser] met een bijlage Nadere Akte plus acht producties;
  • de e-mail van 4 februari 2022 van [gedaagde] met vier bijlagen;
  • de e-mail van 6 februari 2022 van [eiser] met zeven bijlagen.
1.2.
Ter zitting is de heer [eiser] verschenen met zijn advocaat. Namens [gedaagde] is mevrouw [A] verschenen met haar advocaat. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de voorzieningenrechter. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
1.3.
Na de zitting is bepaald dat uiterlijk 9 februari 2022 om10:00 uur een zogenoemd kopstaartvonnis naar partijen zal worden verstuurd.
1.4.
Aan partijen is ter zitting meegedeeld dat de nadere schriftelijke uitwerking van dit vonnis op een termijn van twee weken na het kopstaartvonnis zal volgen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt van [gedaagde] het pand aan het [straatnaam] [nummeraanduiding] in [plaatsnaam] . In dit pand runt [eiser] een [.] waar onder meer [..] en warme dranken worden geserveerd. De huurprijs bedraagt per 1 juli 2021 € 2.467,89 per maand (inclusief btw en servicekosten).
2.2.
Bij dagvaarding van 23 juni 2020 heeft [gedaagde] bij de kantonrechter van deze rechtbank onder meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurpenningen gevorderd. In reconventie heeft [eiser] onder andere vermindering van de huurprijs gevraagd op grond van onvoorziene omstandigheden.
2.3.
Bij vonnis van 3 november 2021 van deze rechtbank (hierna: het vonnis) is [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, onder andere veroordeeld om een bedrag van € 21.352,25 aan huurachterstand tot en met 30 september 2021, alsmede de huurprijs van € 2.467,89 voor de maand oktober 2021 te betalen aan [gedaagde] (onder punt 5.1), en een bedrag van € 2.467,89 per maand aan huurprijs, vanaf 1 november 2021 (onder punt 5.2). De kantonrechter heeft ook de huurovereenkomst ontbonden:
“onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [eiser] niet binnen drie maanden na betekening van dit vonnis voldoet aan de veroordeling bij punt 5.1 én 5.2 (waarbij de lopende huur voor de maand november 2021 in ieder geval in de eerste helft van de maand november 2021 moet zijn betaald en de lopende huur voor de maanden nadien tijdig)”.
2.4.
In reconventie heeft de kantonrechter overwogen dat de coronacrisis en haar gevolgen aan te merken zijn als onvoorziene omstandigheden en dat het financiële nadeel daarvan gelijkelijk over partijen verdeeld moet worden. Voor de berekening van het financiële nadeel en de wijze waarop deze verwerkt moet worden in de huurprijsvermindering, heeft de kantonrechter aangesloten bij de volgende formule:
“(totale werkelijke vaste lasten – TVL bedrag) x (huurdeel van de werkelijke vaste lasten) x percentage omzetvermindering x 50%”.
2.5.
In het dictum wordt het volgende voor recht verklaard:
in reconventie
5.9.
verklaart voor recht dat in de onderhavige situatie met betrekking tot de coronacrisis en alle in verband daarmee genomen overheidsmaatregelen en overige beperkingen van dien sprake is van onvoorziene omstandigheden;
5.10.
verklaart voor recht dat [gedaagde] [eiser] een korting moet verlenen op de reguliere huur van in totaal € 8.205,23 over de periode van maart 2020 tot en met december 2020 zodat de huurprijs met ingang van 1 maart 2020 tot en met december 2020 aldus wordt verminderd;
5.11.
verklaart voor recht dat [gedaagde] [eiser] een korting moet verlenen op de reguliere huur van in totaal € 4.537,65, gerekend over de periode van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021,
zodat de huurprijs met ingang van 1 januari 2021 tot 1 juli 2021 aldus wordt verminderd;”
2.6.
[eiser] is in hoger beroep gegaan van dit vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
het vonnis van 3 november 2022 te schorsen, in dier voege dat de huurschuld vastgesteld onder rechtsoverweging 5.1 van het vonnis niet meer kan en mag bedragen dan een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag (na aftrek van teveel betaalde huur vanaf 1 juli 2021), en dat dit nader vast te stellen bedrag uiterlijk 2 juni 2022 zal moeten worden voldaan door [eiser] ter voorkoming van een ontruiming totdat in appel definitief arrest zal worden gewezen inzake het verzoek tot huurprijsvermindering over het jaar 2020, 2021 en 2022.
[gedaagde] te veroordelen tot het gehengen en gedogen van een korting op de reguliere maandelijkse huur van 50% over de periode juli 2021 tot en met juni 2022 (en dat aldus het reeds teveel betaalde in mindering kan worden gebracht op de nader vast te stellen achterstand onder (i)), en dienovereenkomstig te bepalen dat de gereduceerde huurprijs van de door [eiser] gehuurde bedrijfsruimte wordt verminderd totdat in appel bij wijze van arrest in conventie zal zijn beslist;
[gedaagde] te verbieden, op straffe van een dwangsom, om volledige betaling te verlangen van de huur over juli 2021 tot en met juni 2022, althans om van [eiser] betaling te verlangen van de huur over deze maanden voor zover die het bij wijze van voorlopige voorziening toegewezen bedrag of percentage aan huurprijsvermindering te boven gaat;
[gedaagde] te verbieden, op straffe van een dwangsom, om een boete of rente in rekening te brengen voor door [eiser] op grond van dit vonnis onbetaald gelaten en toegewezen huurpenningen;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, en in de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] het volgende. Met de lockdown in het najaar van 2021 en het begin van 2022 zijn er nieuwe feiten en omstandigheden die zich na het vonnis van 3 november 2021 hebben voorgedaan. Hierdoor is een noodtoestand voor [eiser] ontstaan waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis gelet op de wederzijdse belangen van partijen onaanvaardbaar is.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. De belangen van [gedaagde] bij executie van het vonnis van 3 november 2021 wegen zwaarder dan de belangen van [eiser] . Ook voert [gedaagde] aan dat van haar niet mag worden gevraagd nog langer als bankier voor [eiser] op te treden. [eiser] probeert, volgens haar, het ondernemingsrisico bij [gedaagde] te leggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdige indiening van de laatste stukken

4.1.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling beslist de voorzieningenrechter op het bezwaar van [gedaagde] dat de stukken van zondag 6 februari 2022 door [eiser] niet tijdig zijn ingediend en daarom niet meegenomen mogen worden in de beoordeling. Het Landelijk procesreglement schrijft voor dat stukken in beginsel maximaal 24 uur (één werkdag) voorafgaand aan de zitting moeten worden ingediend. Dat heeft [eiser] niet gedaan. De stukken zijn weliswaar 24 uur maar niet één werkdag voor de zitting toegestuurd. De zitting heeft namelijk op maandag 7 februari 2022 om 15:00 uur plaatsgevonden. Ondanks dat zal de voorzieningenrechter de stukken wel meenemen in de beoordeling. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.2.
In dit geval is sprake van een executiegeschil waarbij spoed geboden is. Aan de termijn van één werkdag moet daarom niet strikt worden gehouden. De betreffende bijlagen van [eiser] zijn bij de e-mail van 4 februari 2022 aangekondigd, waardoor [gedaagde] zich daarop heeft kunnen voorbereiden. De stukken zijn daarnaast niet van dien aard en omvang dat daarvan niet snel kennis kan worden genomen. Ook bestond er voor [eiser] niet de mogelijkheid om deze stukken eerder in te dienen, omdat de accountant de stukken pas op 6 februari 2022 klaar had. De voorzieningenrechter acht het dan niet in strijd met de goede procesorde om deze stukken mee te nemen in de beoordeling. Bovendien zijn de stukken ter zitting besproken.
Schorsing van (een deel van) het vonnis
4.3.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
4.4.
Bij de toepassing van deze belangenweging in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring door de kantonrechter niet is gemotiveerd (vergelijk Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.5.
De voorzieningenrechter concludeert dat de tenuitvoerlegging van het vonnis op twee onderdelen zal worden geschorst. Daartoe overweegt hij als volgt.
Voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst
4.6.
De kantonrechter heeft in het vonnis de huurovereenkomst vanwege de omvang van de huurschuld ontbonden. Gelet op de bijzondere omstandigheden, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden onder de voorwaarde dat [eiser] binnen drie maanden vanaf betekening van het vonnis de huurschuld volledig betaalt en de lopende huur tijdig en volledig voldoet. [eiser] vordert in dit kort geding onder i) schorsing van deze tenuitvoerlegging.
4.7.
Het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis is volgens haar gelegen in betaling van de huurprijs. [gedaagde] is daar als institutionele belegger van afhankelijk. Daar staat het belang van [eiser] van - kort gezegd - voortzetting van zijn onderneming tegenover. De kantonrechter heeft in het vonnis als bijzondere omstandigheid aangenomen dat [eiser] gedurende anderhalf jaar zijn [.] niet goed heeft kunnen exploiteren door de beperkende coronamaatregelen. Op het moment van het wijzen van het vonnis was de horeca weer open. [eiser] heeft hierdoor van de kantonrechter (kort gezegd) een tweede kans gekregen om zijn forse huurschuld in te lopen om daarmee een ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen.
4.8.
Na het vonnis heeft de Rijksoverheid op 12 november, 26 november en 19 december 2021 verdere beperkingen van de exploitatie van horeca en winkelruimte aangekondigd. [eiser] heeft hierdoor in de periode vanaf betekening van het vonnis tot en met drie maanden daarna (te weten 12 februari 2022) het gehuurde niet in haar volle omvang kunnen exploiteren. [eiser] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat hij daardoor financieel nadeel heeft geleden en hij daardoor niet in staat was om in deze maanden voldoende omzet te genereren om zijn huurschuld af te kunnen lossen. Eén van de verklaringen van [eiser] daarvoor, bevestigd door zijn accountant, is dat hij voor de pandemie veel [..] aan bedrijven bezorgde en hij dat door de overheidsmaatregel van zoveel mogelijk thuiswerken minder heeft kunnen doen. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. Ook heeft [eiser] uitgelegd dat hij vanwege de verplichting om anderhalve meter afstand te houden van 24 tot 30 stoelen in de winkel voor de coronapandemie naar 8 tot 10 stoelen tijdens de coronapandemie moest gaan. Tijdens de zitting heeft [eiser] ook uitgelegd dat hij in de maand december de meeste omzet genereert en dat hij deze omzet vanwege de beperkende coronamaatregelen grotendeels is misgelopen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in de stelling dat [eiser] omdat hij een essentiële winkel runt het financiële nadeel over zichzelf heeft afgeroepen. [eiser] heeft een zwaarwegend belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging. [eiser] heeft aangegeven dat hij, als de huurovereenkomst op 12 februari 2022 wordt ontbonden en hij nadien het gehuurde moet ontruimen, persoonlijk en zakelijk ernstig financieel nadeel zal ondervinden, met een faillissement tot gevolg. Dat acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. Tot slot heeft [eiser] ook tijdens de zitting gesteld dat hij de huurachterstand (en daarnaast betaling van de lopende huurtermijnen) uiterlijk 2 juni 2022 kan hebben voldaan. Dat heeft [gedaagde] anders dan door het oproepen van vragen niet gemotiveerd weersproken.
Tussenconclusie
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op wat hierboven is overwogen het belang van [gedaagde] bij uitoefening van het vonnis en het belang van [eiser] dat daardoor wordt geschaad in dit executiegeschil onevenredig. De voorzieningenrechter zal daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tijdelijk schorsen in die zin dat de voorwaarde waaronder de ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken wordt geschorst tot 2 juni 2022.
Betaling van de huurschuld
4.10.
De voorzieningenrechter gaat uit van de beslissing van 3 november 2021 en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kantonrechter heeft in het vonnis overwogen dat partijen de pandemie en haar gevolgen niet in de tussen hen gesloten huurovereenkomst hebben verdisconteerd en dat de coronapandemie daardoor als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW moet worden beschouwd. Het gevolg hiervan is dat het financiële nadeel van de pandemie en haar gevolgen gelijkelijk tussen partijen verdeeld moeten worden op de wijze zoals is gedaan door het Gerechtshof Amsterdam in haar uitspraak van 14 september 2021 en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad in zijn conclusie van 30 september 2021. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] recht heeft op huurprijsvermindering over de maanden maart 2020 tot en met juni 2021. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] geen aanspraak kan maken op huurprijsvermindering vanaf juli tot en met november 2021. [eiser] heeft tijdens de zitting aangegeven dat het vonnis niet berust op een kennelijk feitelijke of juridische misslag. De kantonrechter gaat ook uit van de juistheid van de beslissingen.
4.11.
Na het vonnis heeft de Rijksoverheid weer verder beperkende maatregelen getroffen, met een sluiting van de horeca van 19 december 2021 tot en met 14 januari 2022. Het ligt in lijn met de redenering in het vonnis om de huurprijs over de maanden december 2021 en januari 2022 te verminderen. De voorzieningenrechter zal dan ook de huurprijs over de maanden december 2021 en januari 2022 gedeeltelijk schorsen. Het staat niet vast dat in de toekomst de horeca weer zal worden gesloten. Er bestaat daarom geen aanleiding om over de maanden februari 2022 en verder de verplichting tot betaling van (een deel van) de lopende huurprijs te schorsen.
4.12.
Over de maand december 2021 heeft [eiser] een berekening van de huurprijsvermindering gemaakt in de bijlage ‘2021 maandcijfer [handelsnaam] ’ waartegen door [gedaagde] geen verweer is gevoerd. De voorzieningenrechter zal deze berekening en de conclusie dat de huurprijs met € 739,49 verminderd moet worden dan ook overnemen.
4.13.
Over de maand januari 2022 komt de voorzieningenrechter tot een huurprijsvermindering van € 735,76. [eiser] heeft namelijk in de door hem gemaakte berekening de volgens hem nog te ontvangen Tegemoetkoming Vaste Lasten over Q1 2022 niet meegenomen. Tijdens de zitting heeft [eiser] verteld recht te hebben op € 5.000,- aan tegemoetkoming, waardoor de voorzieningenrechter daarvan in de berekening uit zal gaan. Ook gaat de voorzieningenrechter uit van de door [eiser] aangeleverde, en door [gedaagde] niet gemotiveerd betwiste, financiële gegevens over januari 2022.
4.14.
Het huurdeel in de vaste lasten bedraagt 28,76% (€ 24.444 / € 84.992). Het deel van de Tegemoetkoming Vaste Lasten dat aan de huurprijs per maand kan worden toegerekend bedraagt € 479,34 (28,76% x (€ 5.000 / 3)). De omzetdaling bedraagt de door [eiser] gestelde en door [gedaagde] niet betwiste 94,47%. Tot slot bedraagt de huurprijsvermindering dan € 735,76 in januari 2022 (€ 6.111 - € 1.438,02 x 94,47% x 50%).
Tussenconclusie
4.15.
De voorzieningenrechter zal met deze gegevens de tenuitvoerlegging van het vonnis, hangende het hoger beroep, schorsen voor zover [eiser] daarin is veroordeeld om aan huurschuld over de maand december 2021 meer te betalen dan € 1.728,40 (€ 2.463,89 – € 739,49) en over de maand januari 2022 meer te betalen dan € 1.732,13 (€ 2.463,89 - € 735,76).
De overige vorderingen
4.16.
Hiervoor is overwogen dat - in lijn met het vonnis - sprake kan zijn van een huurkorting over de periode dat de horeca opnieuw gesloten was (in december 2021 en januari 2022). Van een meer omvattende huurkorting, zoals door [eiser] is gevorderd onder ii), kan echter geen sprake zijn. Dat zou immers neerkomen op een inhoudelijk andere beslissing dan eerder in de bodemzaak is genomen. Voor een dergelijke inhoudelijke beoordeling is in deze procedure geen plaats. Ook de vordering onder iii) zal daarom worden afgewezen. Het gevorderde onder iv) zal tot slot ook worden afgewezen, omdat [eiser] deze vordering niet heeft onderbouwd.
4.17.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1
schorst de tenuitvoerlegging van het op 3 november 2021 tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter:
- voor zover [eiser] daarin is veroordeeld om over de maand december 2021 meer te betalen dan € 1.728,40 en in de maand januari 2022 meer te betalen dan € 1.732,13; en
- voor zover daarin onder punt 5.3. is bepaald “
onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat [eiser] niet binnen drie maanden na betekening van dit vonnis voldoet aan de veroordeling bij punt 5.1. en 5.2.”, in die zin dat de termijn op 2 juni 2022 wordt gesteld;
5.2
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzieningenrechter, en ondertekend door mr. D.A. van Steenbeek, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.