ECLI:NL:RBMNE:2022:6227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/2982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen na huwelijk in Marokko

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds juli 2012 een AOW-pensioen ontving, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had zijn huwelijk met een partner in Marokko op 29 juni 2021 niet tijdig gemeld bij de SVB, wat leidde tot een herziening van zijn AOW-pensioen over de periode van juli 2021 tot en met december 2021. De SVB vorderde het te veel ontvangen bedrag van € 1.811,60 terug. Eiser maakte bezwaar tegen deze herziening, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door het huwelijk niet binnen vier weken te melden. Eiser betoogde dat hij te goeder trouw was en niet op de hoogte was van de meldplicht, maar de rechtbank stelde vast dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn huwelijk invloed had op zijn AOW-pensioen. De rechtbank wees erop dat de SVB op verschillende manieren communiceert en dat het niet de verantwoordelijkheid van de gemeente was om eiser op zijn meldplicht te wijzen.

Eiser voerde verder aan dat de herziening en terugvordering niet logisch waren en dat hij afhankelijk was van mondelinge communicatie, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB voldoende had gemotiveerd waarom de herziening en terugvordering gerechtvaardigd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de herziening en terugvordering af te zien. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees eiser de proceskosten toe.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Procesverloop

Eiser ontving sinds juli 2012 een AOW-pensioen.
Met het besluit van 9 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser herzien over de periode juli 2021 tot en met december 2021. Eiser heeft namelijk niet bij verweerder gemeld dat hij op 29 juni 2021 in Marokko is getrouwd. Verweerder heeft het te veel ontvangen bedrag over die maanden teruggevorderd (€ 1.811,60). Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de herziening van zijn AOW-pensioen ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de zoon van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. De rechtbank stelt vast dat de eerdere partner van eiser op 2 december 2020 is overleden. Daarom kreeg eiser vanaf december 2020 een hoger AOW-pensioen (voor alleenstaande) dan voorheen. Eiser is vervolgens op 29 juni 2021 getrouwd met een partner die in Marokko woont. Eiser heeft dit niet binnen vier weken bij verweerder gemeld. Op 30 november 2021 heeft verweerder het huwelijk via een digitale uitwisseling met de gemeente doorgekregen. Daarom heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser per juli 2021 aangepast en het te veel ontvangen bedrag over de maanden juli 2021 tot en met december 2021 teruggevorderd.
Melden van het huwelijk
2. Eiser betoogt dat verweerder zijn AOW-pensioen ten onrechte met terugwerkende kracht heeft herzien en teruggevorderd. Hij voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft de inlichtingenplicht niet opzettelijk geschonden. Hij was namelijk te goeder trouw, omdat hij niet wist dat hij het huwelijk binnen vier weken moest doorgeven aan verweerder. Bovendien geldt de verplichting om een huwelijk binnen vier weken door te geven niet voor een huwelijk in Nederland. Ook heeft eiser het huwelijk wel doorgegeven bij de gemeente. De gemeente heeft de zoon van eiser niet geattendeerd op de verplichting om zijn huwelijk te melden bij verweerder.
3. De rechtbank oordeelt dat bij de beoordeling van de herziening van zijn AOW-pensioen niet relevant is dat eiser geen opzet zou hebben gehad en te goeder trouw was bij het niet melden van zijn huwelijk. Met de herziening wordt de situatie namelijk teruggebracht naar hoe die was geweest als eiser wel aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. Eiser heeft met de terugvordering het geld gehad waar hij recht op had als hij het wel tijdig had gemeld. Hij is dus niet slechter af door het bestreden besluit dan wanneer hij op de juiste manier aan zijn verplichting had voldaan. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn dat hij zijn huwelijk binnen vier weken moest melden bij verweerder en dat zijn huwelijk invloed zou hebben op zijn AOW-pensioen. Uit de informatie bij de aanvraag van het AOW-pensioen, de beschikking van 9 december 2020 en de informatie op de website van de Svb blijkt namelijk dat een wijziging in de burgerlijke staat van belang is voor de aanspraak op en de hoogte van het ouderdomspensioen. Daarnaast staat duidelijk aangegeven dat eiser deze wijziging binnen vier weken moet melden bij verweerder. Ten aanzien van de vergelijking met een in Nederland gesloten huwelijk overweegt de rechtbank dat dit een andere situatie is, die niet afdoet aan de verplichting de gold voor eiser. Verder maakt het feit dat eiser zijn huwelijk wel bij de gemeente heeft gemeld niet dat hij aan zijn inlichtingenplicht jegens verweerder heeft voldaan. Het is daarbij niet de taak van de gemeente om hem op zijn verplichting jegens verweerder te wijzen.
4. Verder voert eiser aan dat het niet logisch is dat het AOW-pensioen daalt door een huwelijk. Er moeten dan immers twee mensen leven van één inkomen. Eiser ging er daarom vanuit dat zijn AOW-pensioen hoger zou worden in plaats van lager. Daarbij is van belang dat de echtgenote van eiser geen inkomen heeft en eiser haar volledig moet onderhouden.
5. De rechtbank verwijst naar de eerdere rechtsoverweging (onder 3.) voor zover eiser met dit betoog bedoelt dat hij dacht dat hij dit huwelijk niet hoefde te melden. Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat de hoogte van het AOW-pensioen van eiser in 2020 was gewijzigd na het overlijden van zijn partner. Hij had daar dus ook uit kunnen afleiden dat een huwelijk invloed heeft op de hoogte van het AOW-pensioen. Verder is het feit dat eiser zijn echtgenote moet onderhouden omdat zij geen inkomen heeft, niet relevant. Voor de hoogte van het AOW-pensioen maakt dat namelijk niets uit. Eiser en zijn echtgenote zijn getrouwd en hij ontvangt dus als gevolg hiervan een AOW-pensioen naar de gehuwdennorm.
6. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet voldaan heeft aan de zorgplicht die hij heeft in het kader van het dienstbaarheidsbeginsel. Verweerder communiceert namelijk alleen schriftelijk en via zijn website, terwijl eiser niet digivaardig is en afhankelijk van mondelinge communicatie en hulp van derden. Dit heeft eiser al in bezwaar aangevoerd, waar verweerder niet op in is gegaan in het bestreden besluit. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder zijn zorgplicht zou hebben geschonden. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht hangt de hoogte van het AOW-pensioen (onder meer) af van de (woon)situatie en schrijft de wet voor dat burgers bepaalde wijzigingen in hun woonsituatie zelf binnen een bepaalde termijn moeten doorgeven aan de Svb. Bovendien communiceert verweerder op verschillende manieren: digitaal, telefonisch en per brief. Als eiser moeite had met het begrijpen van de informatie, had hij eventueel hulp van derden kunnen vragen. Verweerder hoefde dus niet op een andere manier naar eiser te communiceren. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het AOW-pensioen van eiser is herzien en hoe de verplichting om een huwelijk te melden is gecommuniceerd. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
Dringende redenen
8. Eiser voert verder nog aan dat verweerder, gelet op alle omstandigheden van het geval, had kunnen en moeten afzien van de herziening en terugvordering. Verweerder had vanaf een later moment kunnen herzien of de terugvordering kunnen matigen. Door dit niet te doen heeft verweerder het evenredigheidsbeginsel geschonden. Ter zitting heeft eiser duidelijk gemaakt dat hij hiermee ook heeft bedoeld een beroep te doen op dringende redenen. Daarnaast wijst hij erop dat in het beleid staat dat als de schending niet verwijtbaar is, verweerder kan afzien van herziening en terugvordering.
9. Voor zover dit moet worden gezien als een beroep op het evenredigheidsbeginsel [1] overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het evenredigheidsbeginsel mogen de voor eiser nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 2 februari 2022 [2] heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen reden om te oordelen dat de terugvordering onevenredig is met het te dienen doel. Eiser heeft in beroep ook niet toegelicht wat maakt dat de nadelige gevolgen voor hem dusdanig onevenredig zijn, dat van terugvordering moet worden afgezien.
10. Voor zover dit argument moet worden beoordeeld in het kader van de dringende redenen overweegt de rechtbank dat hiervan geen sprake is. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft kan verweerder, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Dit geldt ook wanneer het gaat om een AOW-uitkering. Eiser had vanaf het huwelijk recht op een lager bedrag aan AOW, daarom is sprake van herziening en wordt het teveel betaalde over de maanden dat verweerder nog niet wist van het huwelijk, teruggevorderd. Nu eiser kennelijk meent dat hij desalniettemin recht had op dat hogere bedrag aan AOW, had het op zijn weg gelegen om duidelijk te maken dat er zeer dringende redenen zijn die maken dat verweerder van de herziening had moeten afzien. Dit heeft eiser echter niet gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van dringende redenen die ertoe noodzaken om af te zien van de herziening en terugvordering van de AOW-uitkering van eiser.
Conclusie en gevolgen
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder het AOW-pensioen van eiser terecht heeft herzien en het te veel ontvangen bedrag terecht heeft teruggevorderd. Het beroep is dan ook ongegrond.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegd.