ECLI:NL:RBMNE:2022:6215

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/150944-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid en bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2022, is de verdachte beschuldigd van twee gevallen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak is op tegenspraak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte onder andere de aanranding van twee slachtoffers in Utrecht op respectievelijk 4 juni en 17 juni 2022, en de bedreiging van twee GGZ-medewerkers op 6 oktober 2022. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen, evenals de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van het eerste slachtoffer, maar sprak hem vrij van de tweede aanranding en de bedreiging van het tweede slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van het voorarrest, en kende schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/150944-22 en 16/256713-22 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 september 2022, 20 oktober 2022 en 13 december 2022. Op 13 december 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht, namens verdachte, alsmede hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/150944-22, feit 1:
op 4 juni 2022 te Utrecht , [slachtoffer 1] heeft aangerand;
feit 2:
op 17 juni 2022 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft aangerand;
16/256713-22:
op 6 oktober 2022 te Utrecht [GGZ-medewerker 1] en [GGZ-medewerker 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 16/150944-22, feit 2 ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat alle bewijsmiddelen afkomstig zijn uit dezelfde bron, te weten de aangeefster. Daarnaast komt het meest opmerkelijke signalement – de kleur van het shirt van cliënt – niet overeen met het signalement van de dader. Bovendien kan de herkenning van verdachte door aangeefster niet als voldoende betrouwbaar worden geacht en voor het bewijs gebezigd worden. Het ging om een enkelvoudige fotoconfrontatie, waarbij de drang om de dader te herkennen groter is. Daarbij lijkt de politie extra informatie te hebben gegeven en is de foto met de politieauto op de achtergrond te sturend. Ook de verklaring van getuige [getuige 1] ondersteunt niet de verklaring van aangeefster en er is geen DNA van verdachte op het T-shirt van de aangeefster aangetroffen, maar DNA van een andere onbekende man.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van het onder 16/150944-22, feit 1 en onder 16/256713-22 ten laste gelegde, met dien verstande dat bij de bedreiging volgens haar slechts de onder het eerste en tweede gedachtestreepje genoemde bewoordingen gericht tegen [GGZ-medewerker 2] bewezen kunnen worden. Voor de overige bewoordingen richting [GGZ-medewerker 2] en voor alle bewoordingen richting [GGZ-medewerker 1] is onvoldoende bewijs voorhanden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
16/150944-22, feit 1 [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Pleegdatum: zaterdag 4 juni 2022.
Vanmiddag om ongeveer 13:30 uur waren wij met een groepje bij het ‘ Bollendak ’ in Utrecht , vlak bij de ingang van het centraal station .
(…) ging er meteen een man naast mij zitten. Hij ging rechts naast mij zitten, tegen mijn rechterbeen aan.
Tijdens het opstaan werd ik bij mijn billen gegrepen door de man die tegen mij aan was komen zitten. Ik voelde dat hij mij betastte aan mijn rechter bil, ik voelde dat hij mij daar aanraakte, en in mijn bil kneep. Hij kneep aan de buitenkant van mijn bil. [2]
Ik zag dat de mensen van de NS de man op het bankje hadden gezet en dat ongeveer
tien minuten later de politie de man heeft mee genomen. [3]
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Op zondag 5 juni 2022 omstreeks 09:45 uur heb ik telefonisch een getuige verklaring
opgenomen van de getuige die mij op gaf te zijn genaamd:
[getuige 2] .
Zij verklaarde het volgende:
Op zaterdag 4 juni 2022 was ik samen met mijn dochters en mijn vriendin en haar
dochter, [slachtoffer 1] , in Utrecht . Omstreeks 13:30 uur gingen wij met z'n allen op een bankje
zitten op het plein net voor de ingang van het station.
Ik zag dat er een man aankwam lopen die op de vrije plaats ging zitten naast [slachtoffer 1] .
Ik zag dat [slachtoffer 1] op stond en op dat moment greep de man, die naast [slachtoffer 1] op het bankje
zat, [slachtoffer 1] bij de kont. Ik zal hem verder aanduiden als verdachte.
De politie was toen al gebeld en ik zag dat de politie de verdachte meenam. [4]
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer het volgende:
Op zaterdag 4 juni 2022, omstreeks 13:10 uur, kwamen wij ter plaatse op het Stationsplein te Utrecht .
De verdachte bleek te zijn:
[verdachte]
Geboren [geboortedatum 1] -1987 (34) te [geboorteplaats] (Marokko). [5]
16/256713-22 [6]
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer het volgende:
Nadat ik samen met mijn collega’s [verdachte] had aangetroffen op de Nieuwegracht te Utrecht heb ik een onderzoek ingesteld bij de melder van bovengenoemd incident aan de [adres 2] te Utrecht . Op donderdag 6 oktober 2022 omstreeks 11:00 uur sprak ik achtereenvolgens met de volgende personen. [getuige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 1979.
[getuige 3] verklaarde mij: Op de gang kwamen [verdachte] en ik [GGZ-medewerker 2] en [GGZ-medewerker 1] tegen van het [afdeling] . [verdachte] begon direct [GGZ-medewerker 2] en [GGZ-medewerker 1] te bedreigen. De agressie was echt tegen [GGZ-medewerker 2] en [GGZ-medewerker 1] gericht. [7]
Aangever [GGZ-medewerker 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op donderdag 6 oktober 2022 omstreeks 08:45 uur, begon ik mijn dienst en was ik aan
het werk. Ik werk bij [GGZ instelling] op de locatie aan de [adres 2] te Utrecht .
Toen wij halverwege het terrein waren hoorde ik [verdachte] zeggen: [8]
- Jij nerd met die bril ik ga je kop in elkaar slaan;
- ik ga je kop eraf slaan; [9]
Bewijsoverweging 16/256713-22
Partiële vrijspraak 16/256713-22
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Ten aanzien van [GGZ-medewerker 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen [GGZ-medewerker 2] te zeggen: “ik ga je kop in elkaar slaan” en “ik ga je kop eraf slaan”. De rechtbank acht niet bewezen dat de andere tenlastegelegde uitingen [GGZ-medewerker 2] daadwerkelijk hebben bereikt, omdat [GGZ-medewerker 2] in zijn aangifte niets heeft verklaard over de andere aan verdachte tenlastegelegde uitingen die tegen [GGZ-medewerker 2] zouden zijn gericht. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van bedreiging door middel van de overige tenlastegelegde uitingen.
Ten aanzien van de bedreiging richting [GGZ-medewerker 1] overweegt de rechtbank dat verdachte volgens de aangifte tegen hem heeft gezegd dat verdachte “zijn moeder ging neuken en verkrachten”. De rechtbank is van oordeel dat deze uiting – hoe onbeschoft ook – in deze context geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling tegen [GGZ-medewerker 1] oplevert. Ook hier gaat de rechtbank ervan uit dat de andere aan verdachte tenlastegelegde uitingen [GGZ-medewerker 1] kennelijk niet hebben bereikt omdat [GGZ-medewerker 1] daarover niets heeft verklaard. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de bedreiging van [GGZ-medewerker 1] .
Vrijspraak 16/150944-22, feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde dat zij op 17 juni 2022 omstreeks 16:00 uur in de Doelenstraat in Utrecht was. Er kwam een man haar tegemoet lopen en hij pakte haar bij haar bovenarmen. Vervolgens sloeg hij zijn armen om haar heen en ze voelde dat hij haar linkerborst pakte en erin kneep. Bij de politie heeft ze een signalement van verdachte gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals deze zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft bij de politie ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem ten laste gelegde seksuele handelingen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat de handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen,
afkomstig van een andere brondan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Over de vraag in hoeverre de door de aangeefster verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Na de melding van de aanranding is verdachte ongeveer 25-40 minuten later staande gehouden en aangehouden op het Nicolaaskerkhof te Utrecht . Deze straat bevindt zich op ongeveer 180 meter van de Doelenstraat . Er is een foto van verdachte gemaakt en vervolgens doorgestuurd naar de verbalisant die zich bij de aangeefster bevond. Deze verbalisant liet de foto aan de aangeefster zien en zij zei daarop: “dat is hem”.
Dit betreft een enkelvoudige fotoconfrontatie. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat een dergelijke fotoconfrontatie naar zijn aard een herkenning betreft die heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de drang om de dader te herkennen groter is dan bij een meervoudige fotoconfrontatie. Daar komt bij dat verdachte is gefotografeerd bij zijn staande houding voor een politieauto. Dit belemmert het vergelijken van specifieke onderscheidende persoonskenmerken, wat des te zwaarder weegt nu aangeefster verdachte, voor het incident in ieder geval niet eerder had gezien. De wijze van totstandkoming van de herkenning door de aangeefster acht de rechtbank dan ook onvoldoende betrouwbaar en de rechtbank zal de herkenning daarom niet als enig ondersteunend bewijsmiddel gebruiken om een veroordeling van verdachte op te baseren. Dit geldt te meer, nu ook DNA-onderzoek is verricht naar het shirt dat aangeefster op dat moment aanhad, waarbij geen DNA van verdachte is aangetroffen, maar van een onbekend gebleven andere man.
Getuige [getuige 1] heeft op 17 juni 2022 – kort gezegd – verklaard dat zij op deze datum omstreeks 14:30 uur – 15:15 uur in het park Lepelenburg werd lastiggevallen door een man met een deels overeenkomstig signalement met verdachte en met de persoon die door aangeefster [slachtoffer 2] omschreven wordt. Ongeacht of verdachte degene is geweest die getuige [getuige 1] op dat moment heeft lastiggevallen, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat dit zodanig onderscheidend is dat er sprake is van een handelwijze waaraan verdachte kan worden herkend. Met andere woorden: als verdachte getuige [getuige 1] zou hebben lastiggevallen, betekent dit niet automatisch dat hij 45 minuten later ook aangeefster [slachtoffer 2] heeft aangerand.
Het dossier biedt voor het overige onvoldoende aanknopingspunten om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte degene is geweest die mevrouw [slachtoffer 2] heeft aangerand, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank zal verdachte van het onder 16/150944-22, feit 2 ten laste gelegde vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/150944-22, onder 1:
op 4 juni 2022 te Utrecht , door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- met zijn, verdachtes, hand in de bil van die [slachtoffer 1] geknepen/gegrepen
en bestaande die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze handelingen en
- het brengen van zijn hand op de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of tegen de broek van die [slachtoffer 1] en
- het zonder toestemming en tegen de (ondubbelzinnige) wil van die [slachtoffer 1] handelen;
16/256713-22
op 6 oktober 2022 te Utrecht , [GGZ-medewerker 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [GGZ-medewerker 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik ga je kop in elkaar slaan" en/of
- " ik ga je kop eraf slaan";
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/150944-22, feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
16/256713-22: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 128 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, de plicht om mee te werken aan schuldhulpverlening en middelencontrole, waarbij de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen straf meer op te leggen die het reeds ondergane voorarrest overstijgt, ook niet in voorwaardelijke zin. De civiele weg van een zorgmachtiging heeft de voorkeur boven het opleggen van bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de aanranding van een 14-jarig meisje, gepleegd in het centrum van Utrecht . Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en haar veiligheidsgevoel, hetgeen ook blijkt uit de aangifte en de ter terechtzitting voorgedragen verklaring van het slachtoffer. Verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met het gevoel van het slachtoffer. Het slachtoffer is er erg van geschrokken en durft niet meer alleen naar school of andere afspraken te gaan. Om het gebeuren te verwerken, krijgt ze EMDR therapie. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten nog geruime tijd kunnen lijden onder de gevolgen van hetgeen hen is aangedaan en gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ontstaan bij anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een medewerker van [GGZ instelling] . Dit gedrag is alleen gestopt door het adequate ingrijpen van andere medewerkers van [GGZ instelling] en uit de verklaringen van de aangever en getuigen blijkt dat verdachte een zeer beangstigende en bedreigende situatie heeft doen ontstaan voor de aangever.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2022 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is hij meerdere malen veroordeeld voor andere strafbare feiten. Eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank weegt dit niet in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsrapportage van Fivoor van 6 december 2022, waaruit blijkt dat de leefsituatie van verdachte al enige jaren zeer instabiel is te noemen. Het ontbreekt hem aan huisvesting en hij verblijft voornamelijk op straat. Het is onduidelijk of hij nog een inkomen ontvangt en er is al jaren geen structurele dagbesteding meer. Verder zijn het middelengebruik, de psychische problematiek en de houding van verdachte de belangrijkste criminogene factoren. Hij heeft een alcoholverslaving en gebruikt drugs. Er is sprake van een verstandelijke beperking en hij is meermaals gediagnosticeerd met een psychotische stoornis. Ten slotte heeft hij zich in de afgelopen jaren meermaals onttrokken aan de geboden en opgelegde hulpverlening en begeleiding. Hij is zeer zelfbepalend in hoe deze hulpverlening eruit dient te zien.
Hoewel de reclassering de kans op recidive en onttrekking aan voorwaarden inschat als hoog, acht zij het noodzakelijk om toch in te zetten op klinische behandeling, ambulante behandeling, begeleid wonen, financiële begeleiding, het voortzetten van medicatie en dagbesteding.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen rechtvaardigen. Daarbij kijkt de rechtbank ook naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt echter ook tot een bewezenverklaring van minder feiten dan de officier van justitie en is geconfronteerd met het gegeven dat verdachte reeds 101 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat een hogere gevangenisstraf dan 101 dagen – ook in voorwaardelijke zin – de reikwijdte van een passende straf voor deze bewezenverklaarde feiten te boven gaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.

9.BESLAG

Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK shirt (G3010178), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt, te weten aangeefster [slachtoffer 2] .

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.158,40. Dit bedrag bestaat uit € 158,40 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/150944-22, feit 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de materiële schade onvoldoende onderbouwd is en dat de immateriële schade gematigd dient te worden, nu onduidelijk is wat precies de klachten zijn en de verklaring van de psycholoog onvoldoende onderbouwing geeft.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank acht de materiële schade - bestaande uit de reiskosten om het slachtoffer naar school te brengen en op te halen - een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam aangetoond dat sprake is geweest van een zodanige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van in ieder geval € 500,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 658,40 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 658,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 13 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 1] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen daardoor slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige op deze spaarrekening beschikken tot zij achttien jaar is.
[slachtoffer 2]
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 16/150944-22, feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/150944-22, feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [slachtoffer 2] , van het volgende voorwerp:
1 STK shirt (G3010178);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 658,40;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 658,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 13 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 1] (geboren op 30 oktober 2007) te openen spaarrekening met een BEM-clausule;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en B. Vis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 december 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/150944-22
1
hij, op of omstreeks 4 juni 2022 te Utrecht , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- ( met kracht) met zijn, verdachtes, hand in de bil(len) van die [slachtoffer 1] geknepen/gegrepen en/of geslagen op de bil(len) van die [slachtoffer 1] , althans de bil(len) van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit - het onverhoeds uitvoeren van deze handelingen en/of
- het brengen van zijn hand op de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of tegen de broek van die [slachtoffer 1] en/of
- het geen, althans onvoldoende, acht slaan op het (non)verbale protest van die [slachtoffer 1] en/of het zonder toestemming en tegen de (ondubbelzinnige) wil van die [slachtoffer 1] handelen;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 17 juni 2022 te Utrecht , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- ( met kracht) met zijn, verdachtes, hand in de borst(en) van die [slachtoffer 2]
geknepen/gegrepen en/of geslagen op de borst(en) van die [slachtoffer 2] , althans de borst(en) van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze handelingen en/of
- het (met kracht) vastpakken van de (boven)arm(en) van die [slachtoffer 2] en/of zijn, verdachtes, arm(en) om die [slachtoffer 2] heen te slaan en/of die [slachtoffer 2] te omhelzen en/of
- het brengen van zijn hand op de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of tegen de het shirt van die [slachtoffer 2] en/of
- het geen, althans onvoldoende, acht slaan op het (non)verbale protest van die [slachtoffer 2] en/of het zonder toestemming en tegen de (ondubbelzinnige) wil van die [slachtoffer 2] handelen;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
16/256713-22
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te Utrecht , althans in Nederland, [GGZ-medewerker 1] en/of [GGZ-medewerker 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [GGZ-medewerker 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik ga jouw moeder neuken" en/of
- " ik ga jouw moeder neersteken" en/of
- " ik ga je op je hoofd slaan" en/of
- " ik ga een bom op jullie gooien" en/of
- " ik ga jullie neersteken" en/of
- " ik steek je familie neer" en/of
- " ik ga je dood steken" en/of
- " ik ga je moeder doodsteken" en/of
- " ik ga je in je kontje nemen" en/of
- dat hij hem zou verkrachten,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
die [GGZ-medewerker 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " ik ga je kop in elkaar slaan" en/of
- " ik ga je kop eraf slaan"
- " ik ga een bom op jullie gooien" en/of
- " ik ga jullie neersteken" en/of
- " ik steek je familie neer" en/of
- " ik ga je dood steken" en/of
- " ik ga je moeder doodsteken" en/of
- " ik ga je in je kontje nemen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juni 2022, genummerd PL0900-2022158905, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 68. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 8.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 9.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 13.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 oktober 2022, genummerd PL0900-2022295748, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 18. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [GGZ-medewerker 2] , pagina 5.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [GGZ-medewerker 2] , pagina 6.