ECLI:NL:RBMNE:2022:6213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
UTTR 21/4822
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning in [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Blaricum. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 604.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 560.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een aantal zittingen, waarbij eiser aanvankelijk niet was verschenen omdat hij dacht dat hij een nieuwe uitnodiging zou ontvangen voor de fysieke zitting. Na heropening van het onderzoek heeft de rechtbank de zaak verder behandeld op 29 september 2022, maar wederom was eiser niet aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vergelijking met andere woningen en de procentuele stijging van de WOZ-waarde, meegewogen. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft voldaan. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Blaricum (verweerder)

(gemachtigde: D.D. Mertens).

Procesverloop

In de beschikking van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 604.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank zou de zaak aanvankelijk behandelen via een beeldverbinding. Eiser heeft verzocht om een ‘fysieke’ zitting in het gerechtsgebouw. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen en heeft eiser bij brief van 15 augustus 2022 uitgenodigd voor de zitting van 2 september 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [taxateur] , taxateur. Eiser is niet verschenen.
Na telefonisch contact met eiser is gebleken dat eiser in de veronderstelling was dat hij na zijn toegewezen verzoek om een fysieke zitting een nieuwe uitnodiging van de rechtbank zou krijgen. Eiser stelt dat hij de brief van 15 augustus 2022 niet heeft ontvangen. Deze brief is door de rechtbank niet aangetekend verzonden. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en de zaak op een nadere zitting verder te behandelen.
Vervolgens heeft de griffier telefonisch op 5 september 2022 met eiser een nieuwe datum afgesproken. Ter bevestiging van deze datum is er door de rechtbank naar partijen (aangetekend) op 7 september een uitnodigingsbrief verzonden. Per e-mail heeft de griffier aan de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat het niet noodzakelijk is dat de gemachtigde en de taxateur weer naar deze zitting komen, omdat de rechtbank aan hen geen nadere vragen had.
De rechtbank heeft de zaak verder behandeld op de zitting van 29 september 2022. Toen is niemand verschenen. Tijdens de zitting heeft de griffier telefonisch contact gezocht met eiser.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiser een brief naar de rechtbank gestuurd, waarin hij aangaf dat hij niet op de hoogte was van de zitting van 29 september 2022. Deze brief geeft de rechtbank geen aanleiding tot heropening van het onderzoek, omdat de datum van de zitting telefonisch is afgestemd en omdat de uitnodiging voor die zitting op de juiste wijze aangetekend is verstuurd.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een in 1954 gebouwde twee-onder-één-kapwoning in [woonplaats] met een inhoud van 390 m³ en een perceel van 492 m².
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De heffingsambtenaar heeft een waarde vastgesteld van € 604.000,-
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 560.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen. Verweerder heeft de woning van eiser vergeleken met zes twee-onder-één-kapwoningen uit dezelfde buurt, die allemaal rond de waardepeildatum zijn verkocht.
6. Eiser voert aan dat de waarde ten opzichte van het belastingjaar 2020 een extreem hoge vermeerdering laat zien. De waarde bedroeg in 2020 € 547.000,00, nu € 604.000,00, een stijging van meer dan 10%. In 2018 bedroeg de waarde (nog) € 480.000,00. De rechtbank is van oordeel dat uit de procentuele stijging van de WOZ-waarde ten opzichte van belastingjaar 2020 niet volgt dat verweerder de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Het is namelijk de bedoeling van de Wet WOZ dat de waarde van een woning voor elk belastingjaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van de verkoopcijfers van referentiewoningen op of rond de waardepeildatum, zonder dat de waarde die voor de vorige waardepeildatum aan de woning is toegekend daarbij van belang is.
7. Verder voert eiser aan dat [adres 2] beter vergelijkbaar is. [adres 2] is verkocht voor een bedrag van € 517.500,00. De rechtbank stelt vast dat [adres 2] door verweerder is gebruikt als referentiewoning. Partijen zijn er dus over eens dat [adres 2] goed vergelijkbaar is met de woning van eiser. De rechtbank stelt vast dat het perceeloppervlak van de woning bijna twee keer zo groot is als het perceeloppervlak van [adres 2] (492 m2 versus 268 m2). Dit betekent dat er al een aanzienlijk verschil is in grondwaarden tussen de woningen. Ook heeft [adres 2] een betere waardering op de KOUDV-factoren en daarom ook een aanzienlijk hogere prijs per m3. (€ 654,- versus € 1.049,-). Hieruit volgt dat verweerder met deze taxatiematrix aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.