In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.Th. Philipsen, verzocht de rechtbank om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.G.I.M. Schröder, heeft zich verzet tegen deze verzoeken en stelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken.
De rechtbank heeft de procedure besproken tijdens een zitting op 8 december 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren, samen met hun advocaten. De rechtbank heeft ook gesproken met de minderjarige kinderen en brieven van hen ontvangen. De vader heeft in het verleden al verzoeken gedaan tot ontbinding van het huwelijk, maar deze zijn afgewezen omdat hij deze te vroeg had ingediend.
De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke grondslag is voor het treffen van voorlopige voorzieningen in deze zaak. Artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te vragen in zaken van echtscheiding, maar de rechtbank concludeert dat de situatie van partijen zich niet leent voor een ordemaatregel. De verzoeken van de vader zijn ingegeven door zijn behoefte aan meer omgang met zijn kinderen, maar dit vormt geen grondslag voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De rechtbank wijst daarom de verzoeken van de vader af, en hij moet de bodemprocedure afwachten.