ECLI:NL:RBMNE:2022:6200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
C/16/546158 / FA RK 22-2121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.Th. Philipsen, verzocht de rechtbank om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.G.I.M. Schröder, heeft zich verzet tegen deze verzoeken en stelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken.

De rechtbank heeft de procedure besproken tijdens een zitting op 8 december 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren, samen met hun advocaten. De rechtbank heeft ook gesproken met de minderjarige kinderen en brieven van hen ontvangen. De vader heeft in het verleden al verzoeken gedaan tot ontbinding van het huwelijk, maar deze zijn afgewezen omdat hij deze te vroeg had ingediend.

De rechtbank overweegt dat er geen wettelijke grondslag is voor het treffen van voorlopige voorzieningen in deze zaak. Artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de mogelijkheid om voorlopige voorzieningen te vragen in zaken van echtscheiding, maar de rechtbank concludeert dat de situatie van partijen zich niet leent voor een ordemaatregel. De verzoeken van de vader zijn ingegeven door zijn behoefte aan meer omgang met zijn kinderen, maar dit vormt geen grondslag voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De rechtbank wijst daarom de verzoeken van de vader af, en hij moet de bodemprocedure afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/546158 / FA RK 22-2121 (voorlopige voorziening)
Beschikking van 22 december 2022
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.A.Th. Philipsen,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.G.I.M. Schröder.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen op 13 oktober 2022;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen), binnengekomen op 29 november 2022;
  • het verweerschrift van de moeder van 6 december 2022.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 8 december 2022. Daarbij waren aanwezig: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de vader was een persoonlijke begeleider mee, mevrouw [naam] , die als toehoorder aanwezig was.
1.3.
De rechtbank heeft op 7 december 2022 met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben de rechter ook een brief gestuurd. De rechtbank heeft deze brieven op 5 december 2022 ontvangen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2009 in [woonplaats] met elkaar getrouwd. Bij beschikking van 29 juni 2018 heeft deze rechtbank de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken.
Bij beschikking van 14 maart 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank van 29 juni 2018 bekrachtigd voor zover daarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken. De vader is in de beschikking van 2 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, omdat hij het verzoek voorafgaand aan de driejaarstermijn heeft ingediend en er geen sprake is van een gemeenschappelijk verzoek tot ontbinding van het huwelijk.
2.2.
De ouders hebben samen een twee kinderen:
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] .
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.4.
In de beschikking van 29 juni 2018 heeft de rechtbank de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken en:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder vastgesteld,
  • beslist dat de vader € 82,- per kind per maand moet betalen aan de moeder aan kinderalimentatie,
  • een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de Raad gevraagd een onderzoek te doen naar welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen wordt geacht.
2.5.
In de beschikking van 26 juli 2019 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [minderjarige 1] verblijft de ene week op zaterdag van 11.30 uur tot 18.00 uur bij de vader;
  • [minderjarige 2] in de andere week op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft;
- welke regeling kan worden uitgebreid met een overnachting bij de vader zodra dit in het belang van (een van) de kinderen is.
2.6.
De vader verzoekt de rechtbank om:
  • de zorgregeling te wijzigen;
  • de kinderalimentatie te wijzigen naar € 25,- per kind per maand.
2.7.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken dan wel dat de verzoeken van de vader moeten worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
Op grond van artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het mogelijk om in zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed een voorlopige voorziening te vragen.
3.3.
Om te beginnen merkt de rechtbank op dat een voorlopige voorziening een ordemaatregel is. Het gaat dan om een spoedprocedure waarin een tijdelijke maatregel wordt genomen voor de duur van de bodemprocedure, zodat er op korte termijn duidelijkheid is over belangrijke zaken zoals het gebruik van de woning, de zorg voor de kinderen en de alimentatie. [1]
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie van partijen zich niet leent voor een ordemaatregel als het treffen van voorlopige voorzieningen. De aanhangige procedure betreft een ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. Voor het kunnen treffen van voorlopige voorzieningen is artikel 821 Rv van toepassing. Daarin staat dat in zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ieder der echtgenoten om voorlopige voorzieningen als bedoeld in de artikelen 822 en 823 Rv kan verzoeken. Een verzoek tot voorlopige voorzieningen kan worden gedaan tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven ingevolge artikel 826 Rv haar kracht verliest. Uit artikel 826 volgt dat de voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen zodra een beschikking waarbij de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onderscheidenlijk het huwelijksgoederenregister. In deze bepalingen is dus niet de mogelijkheid opgenomen om voorlopige voorzieningen te treffen voor tijdens de procedure tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed.
Vanuit het stelsel van de wet is dit ook te verklaren, aangezien voorafgaande aan de ontbindingsprocedure er bij gelegenheid van de scheiding van tafel en bed de mogelijkheid bestaat om voorlopige voorzieningen te treffen en vervolgens bij en na het uitspreken van de scheiding van tafel en bed beslissingen te nemen over de alimentatie en de zorg voor de kinderen. In de situatie van partijen heeft de rechtbank bij de beschikkingen van 29 juni 2018 en 26 juli 2019 beslissingen genomen over de kinderalimentatie en de zorgregeling en die zijn vervolgens in kracht van gewijsde gegaan. Ter uitvoering van de beslissing van de rechtbank van 26 juli 2019 vindt er tussen de vader en een van de kinderen beurtelings om de week omgang plaats. Ingevolge de beslissing van 29 juni 2018 is de vader alimentatie verschuldigd voor de kinderen.
De verzoeken van de vader tot wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie zijn ingegeven door zijn behoefte om meer omgang te krijgen met zijn kinderen. Daarmee verzoekt hij in feite de hiervoor aangehaalde beslissingen te wijzigen. Dat is geen grondslag voor het treffen van de ordemaatregel van voorlopige voorzieningen als bedoeld in de artikelen 821 en 822 Rv.
3.5.
Indien er sprake zou zijn geweest van een spoedeisend belang ten aanzien van de kinderen zou de rechtbank met het oog op artikel 3 IVRK eventueel in overweging hebben kunnen nemen dat de situatie zich zou lenen voor het treffen van een ordemaatregel totdat om de bodemprocedure tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. Dat is gesteld nog gebleken.
3.6.
Concluderend is er geen wettelijke grondslag voor de verzoeken van de vader en voor het overige zijn er geen redenen om ordemaatregelen te treffen. Daarom
wijst de rechtbank het verzoek van de vader om voorlopige voorzieningen te treffen af. Dat betekent dat de vader de bodemprocedure van de ontbinding na scheiding van tafel en bed met de nevenverzoeken moet af wachten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.C. Oostendorp, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:822 lid 1 Rv.