ECLI:NL:RBMNE:2022:619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
16.044613.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op pakketjesbezorger met geweld en bedreiging

Op 16 februari 2021 vond in Utrecht een gewapende overval plaats op een pakketjesbezorger. De verdachten benaderden het slachtoffer terwijl hij voorovergebogen in zijn kofferbak stond. Eén van de verdachten greep het slachtoffer in een nekklem, drukte een pistool tegen zijn zij en dwong hem op zijn knieën. De andere verdachte nam plaats achter het stuur van de auto van het slachtoffer en samen vluchtten zij met hoge snelheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachten planmatig en gewiekst te werk gingen, aangezien zij de dag voor de overval een voorverkenning hadden gedaan bij het postbedrijf. De rechtbank rekent de verdachten zwaar aan dat zij geen rekening hielden met de impact van hun gewelddadige daden op het slachtoffer en de maatschappij. De verdachten werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van 21 maanden en 15 maanden, waarbij één van hen een hogere straf kreeg vanwege eerdere veroordelingen en het feit dat hij op vrije voeten was in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank oordeelde dat de gepleegde feiten ernstig waren en dat er geen rechtvaardigingsgrond voor het gedrag van de verdachten bestond. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 4.089,93, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.044613.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, locatie [locatie] ,
hierna: ‘verdachte’.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 2 juni 2021, 24 augustus 2021, 18 november 2021 en 8 februari 2022. Op 8 februari 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. C. Stroobach, de officier van justitie mr. A. Lobregt en de advocaat van benadeelde partij [slachtoffer] , mr. P. van der Geest.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van betrokkenheid bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
1. primair: op 16 februari 2021 in Utrecht samen met een ander telefoons, postpakketten en een auto van [bedrijf] en/of [benadeelde] heeft gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt en bedreigingen heeft geuit tegen [slachtoffer] ;
subsidiair: op 16 februari 2021 in Utrecht samen met een ander telefoons en
postpakketten heeft geheeld;
2. op 16 februari 2021 in Utrecht een pistool en munitie in zijn bezit heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De verklaring van verdachte vindt zij niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat verdachte deels moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, namelijk van het gebruik van geweld of de dreiging met geweld bij de diefstal en van het bezit van het pistool en de munitie. Volgens de advocaat is de verklaring van de aangever op meerdere punten inconsistent of onjuist en daarom niet betrouwbaar. Het DNA van verdachte kan volgens de advocaat via secundaire overdracht op het wapen terecht zijn gekomen en kan volgens de advocaat dus niet als belastend bewijs tegen verdachte worden gebruikt.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de verdediging verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 16 februari 2021 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan bij de politie. Hij verklaarde dat hij op dezelfde dag als pakketbezorger aan het werk was. Hij reed eerst in een auto van het merk Peugeot 206 (kenteken: [kenteken] ) naar het magazijn om de pakketjes op te halen. Vervolgens is hij naar het eerste adres op de afleverroute, de [adres] in [woonplaats] , gereden. Bij dat adres is hij uitgestapt en heeft hij de kofferbak open gedaan. Hij liet de autosleutels in het contact zitten. Uit het niets werd hij in een nekklem gepakt. Hij voelde en zag toen dat er een pistool in zijn rechterzij tegen zijn ribben werd geduwd. Hij zag dat het een zwart metalen pistool was. De persoon die het pistool tegen zijn ribben duwde was een man. Die man zei daarna: “nu op je knieën” en bleef daarna zeggen: “op jouw knieën, op jouw knieën”. Toen hij op zijn knieën zat, zag hij een andere man in het donker gekleed langsrennen. Die stapte toen in de auto van aangever. Daarna rende de man met het pistool ook weg. Hij stapte in een andere auto. Beide auto’s reden toen hard weg. In de auto die [slachtoffer] gebruikte lagen onder andere zijn mobiele telefoon, een iPhone 11, en diverse pakketten van [bedrijf] . [2]
[benadeelde] heeft in zijn aangifte van 26 februari 2021 verklaard dat hij de eigenaar is van de gestolen auto, die hij heeft verstrekt aan [slachtoffer] om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten. [3]
De politie kreeg op 16 februari 2021 om 07.20 uur een melding binnen dat op de [adres] in [woonplaats] een voertuig was weggenomen onder bedreiging van een vuurwapen. [4]
In de gestolen auto bleek een pakket te liggen met een GPS-device. Door de politie werd vastgesteld dat het GPS-device zich in een woning aan de [adres] in [woonplaats] bevond. [5]
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij de auto met daarin de pakketjes heeft gestolen samen met iemand anders. Hij verklaarde ook dat hij ten tijde van de diefstal verbleef op de [adres] in [woonplaats] . [6]
Tijdens de doorzoeking van de woning van de [adres] in [woonplaats] werd in een gangkast een vuurwapen gevonden. Het betrof een doorgeladen pistool. [7] Daarnaast werd in een tas in de kledingkast in kamer 23 een tas van winkelketen Action gevonden. In de tas bleken 35 doosjes met telefoons te zitten. Eén van de doosjes bevatte het GPS-device. [8]
Het aangetroffen vuurwapen is door verbalisant [verbalisant 1] onderzocht. Het vuurwapen, een pistool (merk Zoraki, model 917, kaliber 9 P.A.K.mm), en de munitie, drie scherpe patronen (merk Geco, kaliber .380 AUTO (9x17mm)), vallen onder vallen onder categorie III van artikel 2 van de Wet Wapens en Munitie. [9]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft een spoor op de ruwe delen van het pistool (AAOI4721NL#01) veilig gesteld. [10] Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: ‘NFI’) heeft dat spoor onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Uit het spoor werd een DNA-mengprofiel verkregen. Het NFI concludeerde dat de resultaten van het onderzoek meer dan één miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. Het NFI concludeerde ook dat de resultaten van het onderzoek meer dan één miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van medeverdachte [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [11]
De jas van [slachtoffer] is onderzocht door het NFI. [12] Het NFI heeft een spoor afkomstig van die jas (AAOW2262NL#04) onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Uit het spoor werd een DNA-mengprofiel verkregen. Het NFI concludeerde dat de resultaten van het onderzoek meer dan één miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] , verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen. [13]
Tijdens de fouillering van verdachte na zijn aanhouding vond de politie een handgeschreven briefje. Op het briefje stond onder andere het volgende:
Waggie IJzer als kan ammo gooien
Kleren weggooien
Fixen, en school
Tillies wagten we gaan kopen
Ganoe terug geven
Volgens de politie betekent
waggieauto,
ijzervuurwapen,
ammomunitie en
ganoepistool. De politie denkt daarnaast dat met ‘tillies’ ‘tellies’ bedoeld wordt, wat volgens de politie telefoons betekent. [14]
De interpretatie van de bewijsstukken
De rechtbank komt op grond van de hierboven besproken bewijsstukken tot de conclusie dat verdachte samen met een ander een gewapende overval op [slachtoffer] heeft gepleegd en dus ook dat hij een vuurwapen en munitie in bezit heeft gehad. De rechtbank legt dat hieronder uit.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een nauwkeurige, gedetailleerde en concrete verklaring heeft afgelegd bij de politie. De verklaringen die hij heeft afgelegd direct na het voorval tegen de politie, tijdens de aangifte op het politiebureau op 16 februari 2021, en tijdens het verhoor van de rechter-commissaris op 8 februari 2022 komen in de kern op hetzelfde neer. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank volgt het standpunt van de advocaat dat aangever wisselend heeft verklaard dus niet. Dat bepaalde details uit zijn verklaring verschillen, maakt dat niet anders.
Daarnaast vindt de rechtbank dat het dossier voldoende steun bevat voor de verklaring van [slachtoffer] . Die steun vindt de rechtbank allereerst in de verklaring van verdachte zelf. Bovendien ziet de rechtbank in het aantreffen van DNA van verdachte op de rechterschouder van de jas van [slachtoffer] steun voor de verklaring van [slachtoffer] dat hij in een nekklem is vastgepakt. In het aantreffen van DNA van verdachte op het vuurwapen dat in de woning waar hij verbleef is gevonden en in het briefje dat in zijn fouillering is gevonden, vindt de rechtbank ook steun voor de verklaring van [slachtoffer] dat hij is bedreigd met een vuurwapen.
Dat verdachte [slachtoffer] niet in een nekklem kan hebben gehouden vanwege het lengteverschil, zoals de advocaat heeft betoogd, volgt de rechtbank dus niet. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het lengteverschil niet dat fysiek onmogelijk is dat verdachte [slachtoffer] in een nekklem heeft vastgehouden. Ook het feit dat getuigen de geweldshandelingen, het dreigen met het vuurwapen en het zitten op de knieën niet hebben gezien, maakt de conclusie van de rechtbank niet anders. De enige getuige die iets van het voorval heeft gezien, heeft namelijk verklaard dat hij niet de hele tijd zicht heeft gehouden op wat er bij de auto van [slachtoffer] gebeurde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 16 februari 2021 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander mobiele telefoons, postpakketten en een auto (merk/type: Peugeot 206, kenteken: [kenteken] ) welke goederen toebehoorden aan [bedrijf] en/of [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- (met kracht) de nek en/of de hals van die [slachtoffer] vast te pakken en
- een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en tegen de ribben en de zij van die [slachtoffer] te duwen en
- daarbij de woorden “Nu, op je knieën” tegen die [slachtoffer] te zeggen en/of te roepen;
2. op 16 februari 2021 te Utrecht een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk: Zoraki, model: 917, kaliber 9mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie scherpe patronen (merk: Geco, kaliber: .380 AUTO, 9xl7mm), voorhanden heeft gehad.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. De door verdachte gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (voorhanden hebben munitie) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (voorhanden hebben vuurwapen).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte heel nare en ernstige feiten heeft gepleegd. Zij
neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld
en toch opnieuw de fout in is gegaan.
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van
21 maanden. De officier van justitie vindt dat daarnaast een contactverbod met de aangever
aan verdachte moet worden opgelegd in het kader van een 38v-maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte vindt de eis van de officier van justitie te hoog. Zij verzoekt de rechtbank rekening te houden met de lange duur van het voorarrest, de jonge leeftijd van verdachte, zijn ambities voor de toekomst en met de lagere straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Volgens de advocaat moet aansluiting gezocht worden bij LOVS-oriëntatiepunt voor een straatroof en het zou volgens haar beter zijn om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van 21 maanden op. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft samen met een ander een pakketjesbezorger overvallen. Zij hebben het slachtoffer benaderd toen hij voorovergebogen in zijn kofferbak stond. Eén van de verdachten heeft het slachtoffer vervolgens in een nekklem vastgepakt, een pistool in zijn zij gedrukt en gezegd dat hij op zijn knieën moest gaan zitten. De andere verdachte is vervolgens achter het stuur van de auto van het slachtoffer gaan zitten. Daarna zijn beide verdachten met hoge snelheid weggereden.
Verdachte en zijn mededader zijn planmatig en gewiekst te werk gegaan. De dag vóór de beroving is een voorverkenning gedaan bij het postbedrijf vanuit waar het slachtoffer de volgende dag zou vertrekken. Op de dag van de overval stonden verdachte en zijn mededader vroeg in de ochtend klaar om het slachtoffer te achtervolgen en direct bij zijn eerste klant – op het moment dat alle pakketjes nog in de auto lagen – te overvallen.
Bij de impact die een dergelijke gewelddadige beroving op de pakketbezorger zou hebben, hebben de verdachten niet stil gestaan. Zij hebben alleen aan hun eigen geldelijk gewin gedacht. De hebzucht overheerste. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Bovendien neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Op dit soort gedrag kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met een forse vrijheidsbenemende straf. In de oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij het bepalen van de straf staat een soortgelijk feit als verdachte heeft gepleegd niet genoemd. Wel staat in die oriëntatiepunten een straatroof met licht geweld of bedreiging en een overval op een vrachtwagen genoemd. Op het eerstgenoemde feit staat – voor iemand die zo’n feit al eerder heeft gepleegd – een gevangenisstraf van acht maanden, op het tweede feit staat een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank zal bij het bepalen van de straf aansluiting zoeken bij beide oriëntatiepunten. Er kan niet uitsluitend worden uitgegaan van het oriëntatiepunt dat ziet op een straatroof met licht geweld. Ten eerste omdat bedreiging met een vuurwapen niet als licht geweld valt te kwalificeren. De rechtbank wijst er hierbij op dat alleen al voor het dragen van een vuurwapen in de openbare ruimte volgens de oriëntatiepunten een gevangenisstraf van acht maanden wordt opgelegd. Daarnaast gaat het hier om een gerichte overval op een bezorger van kostbare telefoons, waarbij niet alleen die telefoons maar ook de auto weggenomen is. De waarde van de buit lag daarmee dan ook velen malen hoger dan doorgaans bij een straatroof het geval is.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld. Zo heeft hij een gevangenisstraf van 45 maanden opgelegd gekregen voor het plegen van onder andere diefstal met geweld. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf, vooral ook omdat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde op vrije voeten was in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Advies van de reclassering
Verdachte heeft een gesprek gevoerd met E. van Dalen van Reclassering Nederland. Van Dalen heeft een rapport over verdachte geschreven, dat is uitgebracht op 25 mei 2021.
De reclassering kan de kans op herhaling van strafbare feiten niet inschatten, omdat zij onvoldoende beeld heeft van de betrokkenheid en de rol van verdachte in het delict. Een test om het recidiverisico te berekenen gaf een gemiddelde tot hoge kans op herhaling van strafbare feiten aan.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het herhalingsrisico te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
8.3.3
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de straf die de officier van justitie heeft geëist een passende straf is en zal die straf dan ook aan verdachte opleggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank legt geen contactverbod met [slachtoffer] aan verdachte op, aangezien de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat verdachte contact met [slachtoffer] zal zoeken.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een schadevergoedingsverzoek ingediend. Hij wil de schade, in totaal een bedrag van € 1.260,07, die hij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde heeft opgelopen, vergoed krijgen. Het gaat om de kosten (het eigen risico) voor een psycholoog, de kosten van een jas die de politie in beslag heeft genomen, de kosten van een iPhone 11 en een autoradio die in de auto lagen en reiskosten. Daarnaast wil hij een vergoeding van € 7.500,- krijgen voor de psychische schade die hij door de beroving heeft opgelopen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat de vordering wat de materiële schade betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de advocaat is onduidelijk of de benadeelde partij zijn eigen risico heeft moeten betalen als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft bovendien verklaard dat hij de spullen die in zijn auto lagen, waaronder de iPhone en bluetooth radio, heeft teruggekregen. Subsidiair vindt de advocaat dat slechts een bedrag van € 500,- voor de iPhone kan worden toegewezen, aangezien dat op dit moment de gemiddelde verkoopprijs van zo’n iPhone op Marktplaats is. De jas moet volgens de advocaat door de politie worden teruggegeven of vergoed, omdat verdachte die schade niet heeft veroorzaakt. Tot slot vindt de advocaat dat de immateriële schade slechts voor een veel lager bedrag kan worden toegewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de psycholoog, de iPhone 11, de autoradio en de kosten voor reizen naar de psycholoog en huisarts een rechtstreeks gevolg zijn van het onder feit 1 bewezenverklaarde en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De benadeelde partij heeft betwist dat hij de iPhone en de autoradio terug heeft gekregen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 1.089,93.
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van de kosten voor de jas die de politie in beslag heeft genomen af, aangezien die schade niet door het handelen van verdachte is ontstaan.
De reiskosten die zijn gemaakt voor besprekingen met de advocaat komen niet als materiële schade voor vergoeding in aanmerking, ook niet op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW (zie hiervoor artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv). De vordering wordt op dit punt afgewezen. Overigens komen deze kosten ook niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking, omdat de civiele proceskostenregeling een in beginsel limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding bevat. Deze proceskostenregeling kent geen voorziening voor reiskosten in verband met het bezoeken van de advocaat.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Beroving zoals zich in onderhavig geval heeft voorgedaan vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit en als algemene ervaringsregel kan worden aangenomen dat dit leidt tot (ernstige) psychische gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
[slachtoffer] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 3.000,- billijk. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van de beroving en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] . [slachtoffer] was zelf pas 19 jaar oud ten tijde van de beroving, heeft als gevolg van de beroving PTSS opgelopen en is het plezier in zijn werk verloren. De rechtbank verklaart [slachtoffer] in het overige deel van de vordering tot immateriële schade nietontvankelijk en zal bepalen dat [slachtoffer] dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 4.089,93, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door [slachtoffer] gemaakte proceskosten. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Als en voor zover verdachtes mededader betaalt, hoeft verdachte die schade niet meer te betalen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.089,93, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte (of zijn mededader) niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 50 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

11.VORDERING HERROEPING V.I.

In het dossier bevindt zich een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een eerder opgelegde straf. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2018 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden. Verdachte is na het uitzitten van twee derde deel van zijn straf voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Een voorwaarde daarvoor was dat verdachte zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig zou maken aan een strafbaar feit.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat de vordering slechts deels moet worden toegewezen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien uit de rest van dit vonnis blijkt dat verdachte de genoemde voorwaarde heeft overtreden, wijst de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
21 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 4.089,93, bestaande uit een bedrag van € 1.089,93 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor een bedrag van € 170,14 af;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 4.089,93 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 50 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling met parketnummer 13-665292-16
- wijst de vordering toe;
- gelast de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor de duur van 15 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere mobiele telefoons en/of een of meerdere (post)pakketten en/of een auto (merk/type: Peugeot 206, kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] en/of [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- (met kracht) de nek en/of de hals althans het lichaam van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of een in/tegen de ribben en/of de zij althans het lichaam van die [slachtoffer] te duwen en/of
- (daarbij) de woorden tegen die [slachtoffer] Nu, op je knieeën althans woorden van gelijkende aard of strekking te zeggen en/of te roepen althans die [slachtoffer] op zijn knieeën te dwingen;
art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere mobiele telefoons en/of een of meerdere (post)pakketten, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Utrecht een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (omgebouwd gaspistool, met de uiterlijke kenmerken van een pistool met merk: Zoraki, model: 917, kaliber 9mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie scherpe patronen (merk: Geco, kaliber: .380 AUTO, 9xl7mm) voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met onderzoeksnaam 31Lint21, gesloten op 9 augustus 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 488. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 65-67.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 188-189.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83-84.
6.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96-97.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 227.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 335-336.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 475.
11.Een geschrift, te weten: een NFI-rapport van 15 juli 2021, p. 485-486.
12.Proces-verbaal van relaas, p. 448.
13.Een geschrift, te weten: een NFI-rapport van 15 juli 2021, p. 485.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 135.