ECLI:NL:RBMNE:2022:6178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10139700 UE VERZ 22-297 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst met billijke vergoeding en kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] B.V. [verzoeker] was in dienst bij [verweerder] en werd op 9 augustus 2022 op staande voet ontslagen. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag en verzocht om vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon. [verweerder] heeft in reactie hierop een tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verschillende gronden, waaronder een verstoorde arbeidsverhouding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet onterecht was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever had onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker]. Het ontslag werd vernietigd, en [verweerder] werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf de datum van ontslag. Daarnaast werd [verzoeker] een transitievergoeding en een billijke vergoeding toegekend, omdat het ontslag in strijd was met de wet. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was, wat leidde tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2023. De kosten van rechtsbijstand werden ook toegewezen aan [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10139700 UE VERZ 22-297 JH/1050
Beschikking van 21 december 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.C.G.M. van den Heuvel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S. Vrij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 22 producties van [verzoeker] ex artikel 7:681 BW, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, ter griffie ingekomen op 7 oktober 2022;
- het verweerschrift met 22 producties van [verweerder] , tevens houdende het zelfstandige tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding ex artikel 7:671b BW;
- het bericht van (de gemachtigde van) [verzoeker] dat de producties 10 en 16 komen te vervallen;
- de door (de gemachtigde van) [verzoeker] op 22 november nagezonden producties 23 tot en met 27.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. [verzoeker] was aanwezig, vergezeld door zijn partner en haar moeder en bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerder] was aanwezig mevrouw [A] (algemeen directeur), bijgestaan door de gemachtigde. Ook de partner van [A] was aanwezig. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Van den Heuvel heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting hebben partijen getracht overeenstemming te bereiken. Zij hebben de kantonrechter op 30 november 2022 laten weten dat dat niet is gelukt. Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is in januari 2021 opgericht en ontplooit vanaf [2021] activiteiten op het gebied van vastgoed. Zij koop met behulp van investeerders woningen om die, waar mogelijk, te verhuren aan starters. Gelijktijdig met het aangaan van de huurovereenkomst wordt met de huurders een koopovereenkomst gesloten voor de koop van de woning na afloop van de overeengekomen huurperiode. [A] , 22 jaar, is middellijk bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van [verweerder] via een persoonlijke vennootschap. [verzoeker] en [A] kennen elkaar van de opleiding [opleiding] .
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1997] , is op 1 juni 2022 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verweerder] in de functie van [functie] . Partijen hebben op 7 februari 2022 een (eerste) schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend. Op basis van deze arbeidsovereenkomst bedraagt het loon van [verzoeker] € 5.000 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Op voorstel van [verweerder] hebben partijen op 3 juni 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend met voor [verzoeker] gunstigere arbeidsvoorwaarden. Op grond van deze tweede arbeidsovereenkomst ontvangt [verzoeker] naast het hiervoor genoemde loon een bonus voor elke woning of appartement dat wordt verkocht aan aspirant koopstarters. De bonus bedraagt 10% van de uiteindelijke koopsom van de woning of het appartement. Volgens [verweerder] hebben partijen op 1 juli 2022 nog een derde arbeidsovereenkomst gesloten met een lager maandsalaris. [verzoeker] betwist dit.
2.3.
[verweerder] heeft [verzoeker] vanaf zijn indiensttreding € 3.166,58 bruto per maand aan loon betaald.
2.4.
Op zijn tweede werkdag heeft [verzoeker] contact gehad met de verkopend makelaar van een woning aan de [straat] in [woonplaats] . Hoewel [verzoeker] stelt dat hij de verkopend makelaar herhaaldelijk heeft laten weten dat [A] degene is die de knopen doorhakt, stelt de verkopend makelaar dat er een koop tot stand is gekomen.
2.5.
In juni 2022 heeft [verzoeker] per e-mail een bod uitgebracht op een woning aan de [straat] in [woonplaats] . Partijen verschillen van mening over de vraag of dit bod in overleg en met instemming van [A] is gebeurd.
2.6.
Op 5/15 juli 2022 heeft [verweerder] [verzoeker] een schriftelijke waarschuwing gegeven. Hierin staat dat het vertrouwen in de huidige samenwerking grotendeels weg is.
2.7.
[verweerder] heeft [verzoeker] op 9 augustus 2022 op staande voet ontslagen. In de schriftelijke bevestiging van dit ontslag wordt als reden genoemd:

Dit naar aanleiding van het vertrouwen dat het Management van [verweerder] B.V. is kwijtgeraakt door het maken van privé ziekenhuisafspraken onder werktijd, zonder dit met [A] te overleggen, het zoeken van huur en koopwoningen voor privé onder werktijd, het bezichtigen van huurwoningen voor privé onder werktijd, zonder dit met [A] te overleggen.
2.8.
[verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet.
2.9.
De verkoper van de woning aan de [straat] in [woonplaats] heeft [verweerder] in september 2022 in rechte betrokken. Hij vordert een schadevergoeding van € 55.000 omdat [verweerder] de woning niet heeft afgenomen en de woning vervolgens voor een lager bedrag aan een ander is verkocht. [verweerder] heeft [verzoeker] in die procedure in vrijwaring opgeroepen en hem aansprakelijk gesteld voor de schade.

3.Het verzoek van [verzoeker] ex artikel 7:681 BW

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair om het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 5.000 bruto per maand aan loon (met bijbehorende vorderingen) vanaf 9 augustus 2022, alsmede tot wedertewerkstelling van [verzoeker] .
Indien het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet niet wordt toegewezen, verzoekt [verzoeker] subsidiair veroordeling van [verweerder] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een correcte eindafrekening. Zowel primair als subsidiair verzoekt [verzoeker] vergoeding van de door hem gemaakte advocaatkosten en de proceskosten.
Voor de duur van dit geding verzoekt [verzoeker] de kantonrechter om [verweerder] bij wijze van voorlopige voorziening te veroordelen tot doorbetaling van het loon en tot wedertewerkstelling van [verzoeker] .
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat niet is voldaan aan de vereisten voor een ontslag op staande voet. Er is volgens hem geen sprake van een dringende reden voor het ontslag op staande voet en er is geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Op dit verweer wordt hierna ingegaan.

4.Het tegenverzoek van [verweerder] ex artikel 7:671b BW

4.1.
Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd vraagt [verweerder] ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn. Primair vraagt zij dit op de
e-grond (verwijtbaar handelen en/of nalaten), subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) en meer subsidiair op de d-grond (disfunctioneren). In haar verweerschrift legt zij aan haar primaire verzoek ten grondslag dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door voor vier woningen onbevoegde biedingen te doen en daarbij de handtekening van [A] onbevoegd te gebruiken. Ter zitting heeft [verweerder] de primaire ontslaggrond ingetrokken en erkend dat [A] wist van de biedingen en hier ook mee heeft ingestemd.
4.2.
[verzoeker] voert verweer. Primair vraagt hij om afwijzing van het verzoek, subsidiair verzoekt hij de kantonrechter bij een ontbinding aan hem een transitievergoeding en billijke vergoeding toe te kennen en een correcte eindafrekening met als uitgangspunt het overeengekomen bruto loon van € 5.000 en een bonus voor de vier door hem aangekochte woningen.

5.De beoordeling van de verzoeken

Ontslag op staande voet
5.1.
Allereerst moet beoordeeld worden of het op 9 augustus 2022 gegeven ontslag op staande voet stand houdt. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
5.2.
[verweerder] heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker] onder werktijd een ziekenhuisafspraak heeft ingepland en huur- en koopwoningen voor privé heeft gezocht en bezichtigd. Ter zitting heeft [A] verduidelijkt dat het om ongeveer zes bezichtigingen ging en dat hij daarvoor haar toestemming had moeten vragen.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt de opgegeven reden geen ontslag op staande voet. Een goed werkgever moet zijn werknemers de ruimte geven om privé-activiteiten tijdens werktijd te verrichten, mits dit binnen de perken blijft. Dat is hier het geval. Indien [verweerder] een strikte(re) scheiding tussen privé en werk voorstond, had het op haar weg gelegen om [verzoeker] hiervan bij zijn indiensttreding op de hoogte te stellen en hem te laten weten wat de gevolgen kunnen zijn als hij zich daar niet aan zou houden. Niet gesteld of gebleken is dat dit is gebeurd.
5.4.
Nu een dringende reden ontbreekt, was [verweerder] niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 9 augustus 2022 onverwijld op te zeggen. Het ontslag op staande voet wordt dus vernietigd. Dit zal voor [verweerder] geen verassing zijn, nu zij ook zelf meermaals heeft aangegeven dat het ontslag ‘rammelt’ en [verzoeker] in augustus 2022 zelfs heeft voorgesteld om weer bij haar te komen werken. Desondanks heeft zij het ontslag op staande voet niet ingetrokken of [verzoeker] opgeroepen om weer te komen werken.
Loondoorbetaling
5.5.
De vernietiging van het ontslag op staande voet heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst na 9 augustus 2022 is blijven bestaan. Het verzoek van [verzoeker] tot doorbetaling van zijn loon vanaf die datum is derhalve toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen reden om de verzochte wettelijke verhoging over het achterstallig loon als bedoeld in artikel 7:625 BW te matigen en zal deze eveneens toewijzen, net als de wettelijke rente.
5.6.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het overeengekomen loon. [verweerder] heeft [verzoeker] zowel in de eerste arbeidsovereenkomst van 7 februari 2022 als in de tweede arbeidsovereenkomst van 3 juni 2022 een brutoloon van € 5.000 per maand aangeboden. Door ondertekening van de schriftelijke arbeidsovereenkomsten heeft [verzoeker] dit loonaanbod aanvaard. Anders dan [verweerder] stelt had [verzoeker] niet hoeven te begrijpen dat het in de arbeidsovereenkomsten door [verweerder] opgenomen loon foutief was. Het enkele bericht van [A] in januari 2022 dat zij “voor deze functie € 2.500 netto de max” vond, is hiertoe onvoldoende. [verzoeker] had geen aanleiding om te twijfelen aan het herhaaldelijk aangeboden hogere loon, zeker niet omdat [verweerder] hem in de tweede arbeidsovereenkomst uit eigener beweging ook nog een zeer gunstige bonusregeling toekende. [verweerder] heeft hem bovendien op 29 juni 2022 een werkgeversverklaring verstrekt waaruit het bruto maandloon van € 5.000 blijkt.
[verweerder] heeft nog een derde arbeidsovereenkomst is het geding gebracht, waaruit volgens haar volgt dat [verzoeker] op 1 juli 2022 heeft ingestemd met een brutoloon van € 3.166,58 per maand. Nu [verzoeker] uitdrukkelijk heeft betwist dat die (derde) arbeidsovereenkomst aan hem is voorgelegd en dat hij de overeenkomst voor akkoord heeft ondertekend, laat de kantonrechte deze overeenkomst buiten beschouwing. De (derde) overeenkomst is ondertekend met een digitale paraaf van [verzoeker] en niet met zijn handtekening, zoals bij de eerste en tweede arbeidsovereenkomst wel het geval was.
5.7.
Voor de loondoorbetaling na 9 augustus 2022 (en de hierna te bespreken verzoeken) moet dus worden uitgegaan van een bruto maandloon van € 5.000 exclusief emolumenten.
Wedertewerkstelling
5.8.
De door [verzoeker] verzochte wedertewerkstelling wordt afgewezen. Hierna zal worden overwogen dat de arbeidsovereenkomst door ontbinding zal eindigen op 1 februari 2023 wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. [verzoeker] heeft onvoldoende belang bij terugkeer op de werkplek tussen de datum van deze beschikking en de datum van ontbinding.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
5.9.
De voorwaarde waaronder [verweerder] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht is in vervulling gegaan. Daarom zal ook dat verzoek beoordeeld worden.
5.10.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verweerder] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. Gelet op de intrekking door [verweerder] van de door haar primair aangevoerde ontbindingsgrond, moet worden beoordeeld of sprake is van de subsidiair aangevoerde grond voor ontbinding, te weten een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder g BW. De kantonrechter moet onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee - of deze grond de verzochte ontbinding kan dragen.
5.11.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
5.12.
Uit de stukken en het gestelde op de zitting volgt dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig ernstig en duurzaam is verstoord dat van [verweerder] niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor voortzetting van het dienstverband is het noodzakelijk dat de werkgever en de werknemer over en weer voldoende vertrouwen in elkaar hebben. Dat vertrouwen ontbreekt hier volledig. Partijen beschuldigen elkaar over en weer van ernstige zaken, zoals het vervalsen van documenten. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond). Herplaatsing ligt niet in de rede. De door [verweerder] meer subsidiair aangevoerde ontbindingsgrond disfunctioneren (d-grond) behoeft geen bespreking meer.
Transitievergoeding
5.13.
[verweerder] is op grond van artikel 7:673 BW bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] de transitievergoeding verschuldigd, tenzij het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . [verweerder] heeft [verzoeker] het verwijt gemaakt dat hij onbevoegd op woningen heeft geboden. De kantonrechter heeft geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat dit verwijt terecht is en overweegt hierover het volgende.
5.14.
[verweerder] heeft in deze procedure geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [verzoeker] op zijn tweede werkdag telefonisch heeft ingestemd met een (tegen)bod van de verkopend makelaar van de woning aan de [straat] in [woonplaats] , of dat hij zelf een (tegen)bod heeft uitgebracht waarmee de verkoper akkoord is gegaan. Het is de kantonrechter dan ook niet duidelijk waarop [verweerder] haar stelling baseert dat [verzoeker] ten aanzien van deze woning verwijtbaar zou hebben gehandeld. De enkele omstandigheid dat de verkoper [verweerder] in rechte heeft betrokken en een schadevergoeding vordert wegens het niet nakomen van een koopovereenkomst, is hiertoe volstrekt onvoldoende.
Voor wat betreft de woning aan de [straat] in [woonplaats] stelt [verweerder] weliswaar dat [verzoeker] zonder medeweten en toestemming van [A] een bod heeft uitgebracht, maar uit de geluidsopname van een telefoongesprek op 26 juni 2022 tussen [A] en [verzoeker] blijkt dat [A] wel degelijk op de hoogte was van de bieding en de inhoud daarvan, maar dat [verzoeker] slechts had verzuimd om de biedingsmail in cc aan [A] te sturen.
5.15.
Nu er geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] , is [verweerder] bij het einde van het dienstverband de transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd. Uitgaande van het hiervoor vastgestelde overeengekomen brutoloon van € 5.000 per maand, 8% vakantietoeslag en een einde per 1 februari 2023, bedraagt de transitievergoeding € 1.205. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf 1 maart 2023 tot de voldoening.
Billijke vergoeding
5.16.
[verzoeker] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 139.875 bruto, bestaande uit gederfde inkomsten, misgelopen bonus en immateriële schadevergoeding.
Voor de verschuldigdheid van een billijke vergoeding moet worden vastgesteld of [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.17.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter een billijke vergoeding kan toekennen als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een opzegging die niet rechtsgeldig wordt geacht is in beginsel ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is gegeven, is hiermee de grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding gegeven. Dit geldt temeer nu [verweerder] ervoor heeft gekozen om het ontslag op staande voet te handhaven, terwijl zij zelf al wist of had kunnen weten dat het ontslag geen stand zou houden.
5.18.
Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding zal dus worden toegewezen. Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding dienen alle omstandigheden van het geval te worden betrokken (zie onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle). Hieronder vallen onder meer de mate van verwijtbaarheid van de werkgever en de (inkomens)schade van de werknemer.
Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.19.
De kantonrechter weegt bij de bepaling van de billijke vergoeding de volgende omstandigheden mee. [verweerder] heeft niet alleen ernstig verwijtbaar gehandeld door [verzoeker] ten onrechte op staande voet te ontslaan en dit ontslag te handhaven. Zij heeft [verzoeker] in de stukken ook het verwijt gemaakt dat hij onbevoegde biedingen op vier woningen zou hebben gedaan en dat hij daarbij werd gedreven door de bonusregeling, terwijl [A] wel degelijk op de hoogte was van de biedingen en daarmee had ingestemd. De stelling dat het op dit moment niet goed gaat met [A] , is geen excuus voor een onterechte beschuldiging van deze aard en inhoud. Laakbaar is verder dat [verweerder] [verzoeker] heeft betrokken in de procedure tussen haar en de verkoper van de [straat] in [woonplaats] . Ook als zou komen vast te staan dat de verkoper uit de mededelingen van [verzoeker] mocht begrijpen dat er een koop tot stand was gekomen, waarvoor in deze procedure geen enkel aanknopingspunt is gesteld, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [verzoeker] opzet of bewuste roekeloosheid kan worden verweten. Zeer aannemelijk is dat [verzoeker] veel stress en onrust ervaart en heeft ervaren door de onterechte beschuldigingen en de schadeclaim die boven zijn hoofd hangt.
Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding wordt verder rekening gehouden met de korte duur van het dienstverband en het feit dat [verzoeker] zeer jong is en hij naar verwachting snel een andere baan zal vinden. Dat de arbeidsovereenkomst nog lang stand had gehouden acht de kantonrechter vanwege de vele voorvallen in korte tijd niet aannemelijk. Gelet op dit alles begroot de kantonrechter de billijke vergoeding op € 10.000 bruto. De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf
1 februari 2023 tot de voldoening.
5.20.
[verzoeker] verzoekt bij de billijke vergoeding ook rekening te houden met een misgelopen bonus voor de vier door hem aangekochte woningen. Hij begroot die bonus op
€ 100.000 (4 x € 25.000). De kantonrechter ziet hiertoe geen aanleiding. Los van de door [verweerder] als productie 22 ingebrachte uitwerking van de bonusregeling, waarvan de toepasselijkheid niet vast staat, heeft [verzoeker] op grond van de arbeidsovereenkomst slechts recht op een bonus als de woning is verkocht aan aspirant koopstarters. De aankoop van de woning is dus niet voldoende. Nu niet gesteld of gebleken is dat de woningen aan starters zijn verkocht, bestaat geen recht op een bonus. [verzoeker] heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij aanneemt dat hij de woningen in korte tijd aan starters had kunnen verkopen als hij in dienst was gebleven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de kantonrechter het te onzeker dat hij hierin zou zijn geslaagd.
Ontbindingsdatum en intrekkingsbevoegdheid
5.21.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW ontbinden met ingang van 1 februari 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een eerder tijdstip te bepalen, zoals verzocht door [verweerder] is verzocht.
5.22.
In artikel 7:686a lid 6 BW is bepaald dat, alvorens een ontbinding waaraan een vergoeding wordt verbonden wordt uitgesproken, de rechter partijen van haar voornemen in kennis stelt en een termijn stelt waarbinnen de verzoeker de bevoegdheid heeft zijn verzoek in te trekken. [verweerder] zal daarom in de gelegenheid gesteld worden haar verzoek uiterlijk op 30 december 2022 in te trekken.
Eindafrekening
5.23.
[verweerder] moet bij het einde van het dienstverband een correcte eindafrekening opmaken. In dat kader heeft [verzoeker] in deze procedure diverse verzoeken gedaan, die hierna worden besproken. Daarbij wordt vooropgesteld dat van rechtsverwerking of schending van de klachtplicht geen sprake is.
5.24.
[verweerder] is vanaf de datum van indiensttreding het hiervoor vastgestelde overeengekomen loon van € 5.000 bruto per maand aan [verzoeker] verschuldigd. Het staat vast dat [verweerder] over de periode van 1 juni 2022 tot 9 augustus 2022 € 3.166,58 bruto per maand heeft voldaan. [verzoeker] heeft berekend dat het achterstallig loon over deze periode € 4.143,72 bruto bedraagt. [verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen deze berekening, zodat het verzoek tot toekenning van dit bedrag toewijsbaar is. Over het achterstallig loon dient ook vakantietoeslag te worden betaald. Ook dit verzoek wordt derhalve toegewezen. De wettelijke rente over het achterstallig loon en de vakantietoeslag is toewijsbaar vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de voldoening. [verzoeker] verzoekt verder afgifte van gecorrigeerde loonstroken over juni, juli en augustus 2022. Ook dit verzoek is toewijsbaar.
5.25.
[verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op uitbetaling van de bonus over de vier door hem aangekondigde woningen. Dit verzoek wordt afgewezen. De kantonrechter verwijst kortheidshalve naar hetgeen hierover onder de billijke vergoeding is overwogen.
5.26.
[verweerder] dient bij de eindafrekening alle opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen aan [verzoeker] uit te betalen. [verweerder] heeft ter zitting erkend dat haar berekening van het verlofsaldo en de daarop gebaseerde inhouding op het loon, mogelijk niet juist is. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerder] dit corrigeert. Partijen hebben geen overzicht gegeven van de opbouw en opname van verlof tot 1 februari 2023. De kantonrechter kan daardoor niet beoordelen hoeveel verlofdagen [verzoeker] bij uitdiensttreding nog open heeft staan. Zijn verzoek om [verweerder] te veroordelen tot uitbetaling van vakantiedagen en ten onrechte ingehouden loon wordt daarom afgewezen.
5.27.
Het verzoek van [verzoeker] tot betaling van € 500 netto aan kilometervergoeding wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Voorlopige voorziening
5.28.
In deze beschikking wordt al een beslissing gegeven op het verzoek van [verzoeker] , zodat er geen reden meer is om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
Kosten juridische bijstand
5.29.
[verweerder] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. De hoogte van de proceskosten wordt bepaald aan de hand van het zogenoemde liquidatietarief. Met toepassing van dit tarief worden de proceskosten aan de kant van [verzoeker] begroot op € 747. [verzoeker] verzoekt daarnaast schadevergoeding voor de werkelijk door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand.
5.30.
Het is vaste jurisprudentie dat een verzoek of vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand alleen toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval sprake. [verweerder] heeft naar het oordeel van de kantonrechter de norm van goed werkgeverschap ernstig geschonden (artikel 7:611 BW). Zij heeft [verzoeker] onterecht op staande voet ontslagen en heeft dit ontslag gehandhaafd terwijl zij wist of had kunnen weten dat het ontslag geen stand zou houden. [verweerder] heeft bovendien niet geschroomd om [verzoeker] in de processtukken in strijd met de waarheid te beschuldigen van het onbevoegd doen van biedingen met grote schade tot gevolg en het plegen van valsheid in geschrifte. Door dit handelen heeft [verweerder] [verzoeker] bewust op hoge kosten gejaagd omdat hij zich wel moest verdedigen tegen die beschuldigingen en het onterecht gegeven ontslag op staande voet. Dit maakt dat de advocaatkosten die [verzoeker] heeft moeten maken in redelijkheid voor een deel voor rekening van [verweerder] moeten komen. [verzoeker] heeft een specificatie van ruim 55 uur aan werkzaamheden overgelegd. Inclusief btw komt dit neer op een bedrag van € 15.390. De kantonrechter zal het bedrag dat [verweerder] in redelijkheid voor haar rekening moet nemen begroten op € 10.000. Tot dit bedrag wordt de vordering tot schadevergoeding toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek van [verzoeker]
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het overeengekomen loon van € 5.000 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 9 augustus 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van maximaal 50% over het loon vanaf 9 augustus 2022 berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging vanaf de diverse vervaldata tot de dag van algehele voldoening;
op het tegenverzoek van [verweerder]
6.3.
stelt [verweerder] in de gelegenheid uiterlijk 30 december 2022 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
6.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.5.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2023;
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van:
€ 1.205 bruto aan transitievergoeding, met de wettelijk rente vanaf 1 maart 2023 tot de voldoening;
€ 10.000 bruto aan billijke vergoeding, met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2023 tot de voldoening;
€ 4.143,72 bruto aan achterstallig loon over de periode van 1 juni 2022 tot 9 augustus 2022, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, het totaal te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de voldoening;
6.7.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte aan [verzoeker] van gecorrigeerde loonstroken over juni, juli en augustus 2022;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
6.8.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 4.143,72 bruto aan achterstallig loon over de periode van 1 juni 2022 tot 9 augustus 2022, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, het totaal te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de voldoening;
6.9.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte aan [verzoeker] van gecorrigeerde loonstroken over juni, juli en augustus 2022;
op beide verzoeken
6.10.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 10.000 voor kosten rechtsbijstand;
6.11.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de kant van [verzoeker] tot aan deze beschikking begroot op € 747;
6.12.
wijst het meer of anders verzochte af;
6.13.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.